439
wel gestrekt en volkomen in het sagittale vlak dragen en met vei tiou
wen op het bit rusten zal. Hiervoor is dus noodig: dat de gang ruim
zij, door gestadig aandrijven met de beenen of zoo het paard die hulp
nog niet begrijpt, aantikken op den schouder, dat de handen laag
worden gehouden, volkomen symmetrisch ten opzichte van de schoft en
dat het paard niet meer gewicht in den mond wordt gelegd dan het
zelf aangeeft. Yan wendingen mag uit den aard der zaak in deze
periode weinig sprake zijn, althans zeker niet van wendingen met
hoofdstelling, maar daar zelfs rijden op de groote volte niet denkbaar
is zonder eenige zijdelingsche verbuiging van den hals, is de rechte
weg in deze periode ongetwijfeld te verkiezen. Het inconvenient daar
bij blijft natuurlijk dat men eventueel over het paard niets te zeggen
heeft, daar het door sterke willekeurige verkorting en ook verbuiging
van den hals zich aan iedere inwerking onttrekt (bij gemis aan heer
schappij des ruiters over de onbewerkte achterhand). Het is opmer
kelijk in welke mate de Indische paarden geneigd zijn na te geven op
de werking van het bit, ja zelfs achterom het bit te komen. Onge
twijfeld leidt dit zeer vaak tot gevolgen, die voor de geheele verdere
dressuur noodlottig zijn. Natuurlijk en noodig toch is, dat een onaan-
gereden paard zich al heel spoedig eenigszins zwaar op de hand legt;
wanneer het daarentegen, zoodra het het bit voelt, vau ja knikt, er niet
of bijna niet meer tegen leunt, hoe wil men dan nog op het paard
inwerken. Het paard verkort den hals, buigt dien, loopt met het
hoofd bijna verticaal, speelt met het bit, en men voelt ongeveer mets
in de hand. Yerband tusscheu achterhand, rug en voorhand is na
tuurlijk nu ondenkbaar. Yan achteren loopt, op zijn eigen houtje
met kleine passen de achterhand. Dan komt de rug zonder spier-
verband met de achterhand gerekt door het gewicht van den ruiter
en eindelijk loopt ook weer op haar eigen verantwoording de voorhand
met sierlijk gebogen hals, een houding oppervlakkig beschouwd als
van een afgericht paard, immers de hals is kort, gebogen en het hoofd
wordt in do verticaal, ja soms nog binnen die lijn gedragen. Zoo
loopen zeer veel Indische paarden eenige weken nadat zij in dressuur
zijn genomen. Naïeve menschen zeggen dan dat het paard zich zelt
africht. Als men op het paard zit, ziet men vóór de schouders, rechts
en links, ongeveer niets, een verdieping in plaats van wat men bij