445 Zeer dikwijls ziet men dan zaken die min of meer opheldering geven of waaruit athans verband volgt. Wanneer een paard links een hazenhak heeft of een spat of een vlotgal of een gal van de groote sesamsscheede die hem hindert (gelukkig doen al deze gebreken het dikwijls niet) d. w. z. die het vrij functionneeren van het been belem mert dan kunt ge bezwaarlijk verwachten dat ge daarvan bij het rijden niets zoudt merken. Wijl dat zeker dikwijls gebeurt zonder dat het paard kreupel loopt is het in die gevallen soms zeer moeie- lijk uit te maken of het uitwendig zichtbare gebrek hindert. Dit is een analoge moeielijkheid als het bepalen van den zetel eener kreu pelheid, wanneer objectieve verschijnselen van ontsteking ontbreken, men blijft, bij de onmogelijkheid om de subjectieve gewaarwordingen te raadplegen, helaas dikwijls in den blinde rondtasten. En nu be staan er nog verscheiden ziektetoestanden die uiterst moeielijk ot laat ons maar gerust zeggen, dikwijls niet zijn te onderkennen en die het onbelemmerd arbeiden van de betrokken ledematen storen, in de eerste plaats de slepende gewrichtsontstekingen. En eindelijk, hoe vaak komt niet bjj mensch en dier een ongelijk sterke ontwikkeling der spieren rechts en links voor, waarbij verschillen kunnen bestaan groot genoeg om asymmetrisch functionneeren te veroorzaken, maar te klein om bij de enorme spiermassa's van kruis en dij (slechts voor een deel zichtbaar) het oog te treffen. Een „Fehler" aan een achterbeen is dikwijls ook niet de oorzaak maar het gevolg van dwang in den hals Wanneer het paard een moeielijken hals heeft en van huis uit op de eene hand liever gaat dan op de andere, zal het daar misbruik van maker, om zich steeds aan die zijde tegen het verlangen van den ruiter te verzetten. Gaat het afvragen van het verlangde niet geleidelijk genoeg of is het paard stug, dan is een sterk aanspreken van het overeenkomstige achterbeen door krachtige beenhulpen noodwendig het gevolg. Dit kan te sterk blijken voor het weerstandsvermogen en zoo krijgt ongetwijfeld menig paard met een moeielijken hals, zware kaken, slechten aanzet van het hoofd en dat daarbij dwang bezit, in en door de dressuur een of andere Fehler aan het betrokken achterbeen. Deze overweging houde men wel in het oog bij de beoordeeling der geschiktheid van een paard voor rijpaard.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1893 | | pagina 456