35 wel erkend dient te worden, dat er van hoogerhand ernstig naar gestreefd wordt om de rechtskennis der officieren te vermeerderen, zoo verkeert deze nog steeds in min of meer rudimentairen toestand. In den krijgsraad gezeten, wordt den officiereu door den auditeur militair meer of minder haastig een zeker aantal verhooren voor gelezen, zoodat het bij eene eenigszins ingewikkelde zaak totaal onmo gelijk is, dat de leden, na afloop der lezing volkomen op de hoogte zijn, daarna leest dezelfde auditeur-militair, (soms een jong rechtsge leerde die nimmer werk van de militaire rechtspleging gemaakt heeft), zijne conclusie van eisch voor, waarop, soms na eene korte discussie, soms dadelijk, onvervaard tot de veroordeeling wordt overgegaan. In zaken de subordinatie betreffende, kan de Krijgsraad bovendien niet als een volkomen onpartijdig lichaam aangemerkt worden, omdat alle leden persoonlijk belang bij de zaak hebben en licht geneigd zullen zijn dergelijke misdrijven overmatig streng te straffen. Het is ongeveer hetzelfde, alsof men een met de kas voortvluchtigen kassier, na zijne gevangenneming, deed terechtstaan voor een jury van bankiers of een sociaal democraat voor een rechtbank van kapitalisten. Men zal, geloof ik, met mij eens zijn, dat de beklaagden in beide geval len alles behalve zachtmoedig zouden behandeld worden en terecht tegen een dergelijke rechtspraak protest zouden aanteekenen. (1) Neemt men nu nog in aanmerking, dat den beklaagde zelfs geen speciale verdediger is toegevoegd, dan is het werkelijk niet te verwon deren dat men van krijgsraden, vooral als zij uit jonge lieden zijn samengesteld, vonnissen te hooren krijgt, die onwillekeurig den naam van de Vargas op de lippen doen komen. Men moet dan ook erkennen, dat het H. M. Gr. gewoonlijk uitstekend als rem werkt. Of zoude men misschien willen, zooals een der schrijversin dit Tijdschrift schijnt te wenschen, dat het Hof met terzijdestelling van eigen meening het vonnis bekrachtigde om het prestige van den krijgsraad te redden? Dit zoude inderdaad eene zeer zonderlinge opvatting zijn. (1) Omtrent te lichte straffen door krijgsraden opgelegd bij duel met zware verwon ding, ongelukken op jacht, in één woord, bij misdrijven of overtredingen die de wet veel zwaarder strafbaar stelt, dan met de opinie van een officierskorps is overeen te brengen, zal ik liever niet uitweiden.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1893 | | pagina 46