465
leugiug van de gevechtslinie de in de linie rukkende compagnie
dezelfde formatie zal aannemen als de reeds in de linie zijnde com
pagnieën, kan men zeggen, dat ons voorschrift de leer huldigt:
„zooals de eene compagnie strijdt, zoo strijdt ook de andere, unifor
miteit zelfs in het gevecht".
Nu vraag ik, kan men zich iets onlogischer en onpractischer denken?
De schuld ligt hier weer aan de zucht, om het gevecht van het
bataljon te willen doen gelijken op het exerceeren met het korps,
in stede van het omgekeerde.
Neen, veel liever dan eenig C. C. aan een vorm te binden, late
men hen allen vrij om zelf te kiezen, in verband met het terrein en
omstandigheden.
De opstelling, die aan de eene compagnie hier groote voordeelen
verschaft, kan ginds voor eene andere compagnie noodlottig wezen
Wordt vervolgd.)
J. J. B. Fanov.
Dl. II, 1893.
30