501
Landbouw.
Eenmaal 'sjaars wordt door de bevolking padi geplant, waartoe
tegen het einde van den Oostmoeson de ladangs in gereedheid wor
den gebracht, en aangezien de landbouw ook hier hoofdzakelijk uit
roofbouw bestaat, zoo worden daartoe geschikte stukken grond van
het daarop staande hout en struikgewas gezuiverd door het een
voudig in den brand te steken.
De yerdere bearbeiding van den grond is zeer primitief.
Nadat de velden van het hout en struikgewas zijn gezuiverd, wordt
zonder eenige bijzondere bewerking de grond met een puntig stuk
hout omgespit. Yan bemesting alzoo geen sprake; doch waartoe
zou het dienen, daar waar de grond zoo uitnemend vruchtbaar is en
men cultuurgronden in overvloed heeft?
Tegelijk met de padi wordt de djagong en de saléa, een zekere
gierstsoort, gezaaid. De bevolking schijnt geen tweede gewas te
kennen, althans in den omtrek zag men naast de padi en djagong
onafzienbare velden bebouwd met obi, katella, laboe en katjang tanah.
Veeteelt.
De veeteelt bestaat in het fokken van varkens, karbouwen en geiten.
De teelt van deze dieren wordt door de bevolking zeer ter harte geno
men en haar rijkdom wordt naar het aantal harer beesten afgemeten.
De varkens worden even als overal elders onder de huizen gefokt.
Paarden en karbouwen loopen in het wild rond en bent ieder be
zitter zijn eigendom. De karbouwen worden niet in of om de kam
pongs gefokt, doch naar groote grasvlakten gedreven, waar zij aan
hun eigen lot worden overgelaten en alzoo in verwilderden staat
geraken Bij feestelijke gelegenheden, wanneer de bevolking kar
bouwen noodig heeft, worden zij met den lasso gevangen.
Een ooggetuige, een Timoreesche Alfoer, vertelde op een zijner
rooftochten een groote kudde van omstreeks 200 verwilderde kar
bouwen te zijn tegengekomen, welk verhaal overeenkomt met het
geen zelf uit, den mond van Rokkaneezen werd vernomen.
Mooie en zeer langharige geiten worden in de kampongs Soei,
Kotta, Komba, Gai en andere gefokt.
Visscherij.
Ofschoon de zee hier zeer vischrijk is, wordt de visscherij heel