48
Bij beleedigingen door gebaren treedt het vorenstaande nog sterker
op den voorgrond, want de beleediging aan een gebaar verbonden
ontleent in alle opzichten haar karakter aan de omstandigheden waar
onder zij gedaan werd.
Een onderofficier, die beschuldigd is geweest van lafhartigheid, zal
zich terecht diep gekrenkt gevoelen, wanneer een fuselier met zijne
handen het manuaal van hard loopen maakt, vooral wanneer dit met
luid gelach van de overige fuseliers beantwoord wordt.
Omtrent de gewone feiteljjke insubordinatie behoeft na het voren
staande niets gezegd te worden. Over de feitelijke insubordinatie
middels het trekken van het geweer tegen den meerdere, dat is dus
eigenlijk de poging tot het misdrijf, later.
Moet er dus een onderzoek gehouden worden in zake insubordi
natie door woorden of gebaren, dan dient eerst te worden nagegaan
wat de door beklaagde gebezigde woorden of gebaren in de solda
tentaal beteekenen. Dit wordt zoowel aan beklaagde als aan klacht
opmaker en de getuigen afgevraagd. Hiervan hangt het natuurlijk
af of zij als eene beleediging of bedreiging moeten beschouwd worden.
Zoo beweerde o. a. eens een beklaagde, dat hij met het woord gla
dakker niets kwaads bedoelde; de getuigen evenwel deelden mede,
dat op de chambreé daarmede eene verzameling van alle gemeene
en slechte eigenschappen die er bestonden, bedoeld werd en klacht
opmaker dacht er ook zoo over. Niettegenstaande beklaagdes ontken-
tenis, bleek hij dus schuldig te zijn.
De aandacht dient er wijders op gevestigd te worden, dat het vol
strekt niet noodig is dat de getuigenverhooren volgens de letter
gelijkluidend zijn. Sommigen verbeelden zich dit en verhooren soms
10 a 12 getuigen, ten einde een of meer personen te vinden wier
verklaring in dit opzicht volkomen overeenkomt met die van den klacht
opmaker. Dit veroorzaakt noodeloos oponthoudof een beklaagde
gezegd heeft „den sergeant zullen we verzuipen" of „die kerel zal
verzopen worden of „ik zal je nog eens verzuipen" doet niets ter
zake. De hoofdzaak is dat uir, de verhooren blijkt, dat beklaagde
gedreigd heeft en dit kan iedereen in verband met de gebezigde
woorden positief verklaren.
Zoo noodig dient nu verder onderzocht te worden of beklaagde wist,