- 54 van bewusteloosheid verkeert, die voor de ontoereken baarheid ver- eischt wordt. Hg werd dus veroordeeld. Erkend moet worden, dat vrijspraak in dit geval een gevaarlijk antecedent zoude zijn; want een korporaal zoude dan in de cham- brée steeds kunnen blootstaan aan beleedigiogen, ja zelfs mishan delingen van minderen, die beweren dit in hun slaap te hebben gedaan. Daar het vroegere artikel over toevallige dronkenschap is vervallen, moet dronkenschap m. i. nimmer meer als verzachtende omstandig heid gelden. Wat iemand in dronkenschap misdoet, moet hij nuch- teren ontgelden. Dus óf vrijspraak voor het geval van ontoere kenbaarheid, óf veroordeeling zonder verzachtende omstandigheden. Alhoewel dit wel genoegzaam bekend zal zijn, wordt ten slotte nog eens in herinnering gebracht, dat de meerdere in dienst boven den meerdere in rang gaat, terwijl het na het vorenstaande wel geen betoog zal behoeven, dat, wanneer de mindere den meerdere kent, het tot de zaak niets afdoet of deze al dan niet met zijne insignes bekleed is. C. T. von Geusau.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1893 | | pagina 65