63 met Nederland een weinig gerustgesteld te hebben en wat agitatie- maunen als de Zwitsersehe professor Hebler, hoe knap en ver boven mij ook verheven in de wetenschap der ballistiek, dikwijls ook nadeel toebrengen aan de goede zaak der betere bewapening, voor een groot gedeelte te hebben uit den weg geruimd, want had men Hebler drie jaar geleden geloofd dan was men nooit tot 6.5 mM. kaliber geko men; die eenmaal het recht hem te gelooven verbeurt, krijgt dit op zulk een wetenschappelijk gebied als de tactiek en ballistiek niet licht meer terug. Steeds moet door ons worden voorwaarts gestreefd, maar aan alles is een grens, zoo ook aan afmetingen, levende kracht, wrijving en atmosferendruk, vooral, waar die zaken in een zoo nauw verband staaD, als bij het voortdrijven van een projectiel, met veel metaal- bel.isting, door een loop van geringe kaliberafmeting; terwijl een bijna ongelooflijk groote V0 noodig is, om dat lange projectiel vast te doen liggen in zijn baan, de bestrekenheid daarvan tot 600 meter (op een schijf van 1.7 meter) opvoerende, terwijl het eene groote eindsnelheid moet behouden, om verzekerd te zijn van het indringings- vermogen op de versperringen, die de vijand ons zal tegenoverstellen, en waardoor hij, meester van het terrein, zijn land bijna onover- winbaar maakt. Gaat Nederland dus, omdat het in de naaste toekomst weinig goeds van een nog kleiner kaliber dan 6.5 mM verwacht, tot de invoering van het thans gegeven proefgeweer over, dan mogen wij in Indië, volgens mijn gevoelen, dat ik graag voor beter geef, niet langer dralen dat eveneens aan te nemen. Meester-Cornelis, den 9en Mei 1893. P. W. G. Merz.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1893 | | pagina 74