65
mets vuuriger als van Z. M. den Koning dezelfde gunst te mogen erlangen
redene waarom zijl. de vrijheid gebruiken zich tot Uwe Excellentie te
wenden, eerbiedigst verzoekende, dat het UExcellentie goedgunstig moge
behagen, hoogdeszelfs veelvermogende intercessie bij Z. M. voor dit
regiment te willen verleenen om even als de afdelingen infanterie in het
moederland met een vaandel vereerd te worden.
Uit naam van het korps officieren voornoemd:
De kolonelkommanderende het regiment,
w. g. Bischof.
De luit.-kol. kommand, het le Bat0'1.
w. g. Muntinqhe.
De majoor, kommand, het 26 Bal0".
w. g. J. de Leeuw.
Dit verzoekschrift mocht van alle autoriteiten een gunstig advies
erlangen.
De Generaal-Majoor, kommandant der Infanterie en Cavalerie, bracht
tegelijkertijd het regiment cavalerie N°. 7 voor een standaard in aan
merking. De commandant der troepen, de Generaal-Majoor de Koek,
was echter van meening, dat de overige acht bataljons evenzeer eene
dergelijke gunst verdienden en zulks te meer daar enkele zich nog
zoo kort geleden in het Palembangsche hadden onderscheiden. Zijne
Excellentie de Gouverneur-Generaal deelde die meening volkomen
en droeg daarom alle bovengenoemde korpsen ter erlanging van een
krijgsteeken voor.
Het antwoord daarop was het Koninklijk Besluit van 28 October
1822, N°. 100, waarbij werd bepaald
dat de korpsen Infanterie in de Oost-Indische bezittingen op gelijken
voet van formatie zouden worden gebracht, met die van dat wapen
in Nederland, tengevolge waarvan 3 Afdeelingen Nationale Infanterie
werden geformeerd en wel de 18°, 19° en 20e; (1).
dat aan ieder dier afdeelingen een vaandel en aan het regiment
huzaren N°. 7 een standaard werd geschonken, als blijk van tevre
denheid van Z. M. den Koning; en
(1) Het 19e, 20e, 21e en 22e bataljon zouden de 19e Afdeeling en de vier overige
bataljons de 20e Afdeeling uitmaken, terwijl het regiment infanterie van linie 18
den naam van 18e Afdeeling kreeg.
Dl. ir, 1893. 5