72
behoorde, wenschte men met de indienststelling van het doek te
wachten, totdat omtrent de organisatie van dit gewest een beslissing
zou zijn genomen.
Nog in het jaar 1833 kreeg deze haar beslag en werd het vaandel
dadelijk naar Padang gezonden.
De uitreiking bleef echter achterwege en toen de Generaal-Majoor,
Commandant van het Leger, in 1837 als Gouvernements-Commissaris
naar de Westkust van Sumatra vertrok, vond hij bij gelegenheid
eener inspectie, het vaandel nog in de magazijnen te Padang.
Dewijl het Bataljon in de linie voor Bondjol was gelegerd en de Ge-
neiaal vermeende, dat, indien het vaandel thans onder de oogen van
den vijand werd uitgereikt, de troepen dit op des te hoogeren prijs
zouden stellen, werd de last verstrekt het onmiddellijk op te zenden.
Na den eed van trouw te hebben afgelegd, ontving het Bataljon
aldaar het krijgsteeken uit handen van den Commandant van het
Leger, op welke handeling bij Gouv. besluit van 5 September 1837,
N°. 7, goedkeuring werd verleend.
Met hoeveel geestdrift de vaandels ook door de korpsen ontvangen
waren, toch was men over het algemeen uiet ingenomen met het
opschrift dat zij droegen. Dit blijkt ten duidelijkste uit het „Ontwerp
voor de verdediging van Nederlandsch-Indië", in 1834 samengesteld
door den Kolonel, Directeur der Genie, Jhr. C. van der Wijck,
waarin onder de middelen, om de afscheiding van het Nederlandsche
Leger te verminderen, het onderstaande voorkomt:
„In het vaandel door Z.M. onzen geëerbiedigden Koning aan het In
dische Leger geschonken, leest men Kolonialeaan dat woord is een
„zekere minachting gehecht, die, hoe onverdiend ook, alleen door den tijd
„kan worden weggenomen en hetzelve geeft een nadeeligen indruk op de
„gemoederen. Wierd dit in het krijgsbanier, waaronder Nederlandsch
„zoonen de belangrijkste bezitting van hun vaderland moeten verdedigen,
„door Koninklijke vervangen, zoude den krijgsman aan eenen beminden
„vorst herinnerd worden, en eenen prikkel voor het uitvoeren van groote
„daden geboren."
De Luitenant-Generaal de Eereus teekende hieromtrent in zijn aan
de Indische Regeering gericht schrijven dd. 10 Juli 1835 aan, dat