84
dat men in bijna alle Europeesche legers er toe is overgegaan het brood
van meel te doen bereiden, waaruit de zemelen voor een groot deel verwij
derd zijn. Verder dat, nadat België in 1884, na een zeer grondig onderzoek,
in die richting was meegegaan, waarschijnlijk alleen Rusland en Nederland
daarop een uitzondering maakten.
Dat de zemelen „slechts voor een groot deel" verwijderd worden, vindt
zijn oorzaak nog meer in omstandigheden van oeeonomischen aard, dan wel
in overwegingen uit een oogpunt van voedingswaarde. Het brood voor
de Europeesche legers toch wordt in eigen beheer bereid, en nu hebben
verschillende proefnemingen aangetoond dat het voordeeliger is niet alle
zemelen te verwijderen (gewoonlijk worden van 10 tot 12°/0 zemelen
uitgehuild).
Het punt van verhoogde voedingswaarde, die de zemelen aan het brood
zouden verleenen, is minstens twijfelachtig.
In het verslag der hiervoren bedoelde commissie vinden wij hieromtrent
„Zij (dat waren de personen, die op grond van de chemische analyse
ongebuild tarwemeel voor de broodbereiding aanprezen) verzuimden echter
„daarbij in aanmerking- te nemen, dat, voor de beoordeeling van de waarde van eene stof
„als voedingsmiddel, niet alleen de scheikundige analyse, doch ook andere factoren,
„en in het bijzonder de mate van verteerbaarheid dezer stof, tot grondslag moet
„strekken.
„Toen aan Poggiale in 1850, als lid eener Fransche commissie, belast met het
„onderzoek naar de verschillende vraagstukken betreffende de voeding van het leger,
„in het bijzonder opgedragen werd, het brood van de verschillende legers te onder
hoeken, trachtte hij ook door proeven de voedingswaarde van de zemelen te bepalen.
„Volgens de in 1853 openbaar gemaakte uitkomsten dezer proeven, die met de meeste
„nauwkeurigheid genomen werden, zouden van de zemelen slechts 44% door het
„dierlijk organismus geassimileerd worden, terwijl 56°/0 voor de voeding geheel waar
deloos beschouwd moeten worden. Hij vond o. a., dat ruim één vierde gedeelte van
„het eiwit in de zemelen door menschen en vleeschetende dieren niet verteerd kan
„worden.
„Dit gedeelte is nl. zoo vast met de cellulose verbonden of daardoor omgeven, dat
„voor de verteerbaarheid eene langdurige werking van de spijsverteringssappen ge
vorderd wordt, waarvoor het spijskanaal van den mensch en dat van de vleeschetende
„dieren te kort is. Voor de plantenetende dieren, met hun langer en grooter spijs-
„kanaal, vormen daarentegen de zemelen een goed verteerbaar voedsel.
„Ook de in de zemelen aanwezige zouten verkeeren in een dergeljjken toestand als
„de eiwitten; deze worden zelfs nagenoeg of in het geheel niet door het menschelijk
„organismus verteerd.
„Behalve dat dus het grootste gedeelte van de zemelen in het brood voor den mensch
„onverteerbaar is, bewerken nog de scherpe harde stukjes eene mechanische prikkeling
„in het spijskanaal, tengevolge waarvan de normale bewegingen van dit kanaal te zeer