94
Op de begrooting is voor het verleenen van dergelijke toelagen voor
muziek uitgetrokken 5000.—, welke som voldoende blijkt, om aan de
helft van de bij de muziekkorpsen der veldbataljons ingedeeld wordende
militairen een daggeld van 0. tO boven hunne soldij toe te kennen.
Het komt mij dan ook voor, dat bij vergissing in de nieuwe 23b het
woord Europeanenis gebezigd, en dat dit militairenmoet zijn.
Die toelagen toch dienen tot verlichting van de geldelijke lasten aan
de instandhouding van de muziekkorpsen verbonden en die thans grooten-
deels op de officieren van het bataljon drukken. Zij kunnen en mogen
billijkheidshalve dan ook niet afhankelijk gesteld worden van de land
aarden, waaruit die muziekkorpsen bestaan.
Met het oog op het gering aantal Europeanen verdient het bovendien
aanbeveling, waar mogelijk, bij die muziekkorpsen in de eerste plaats
militairen van andere landaarden in te deelen; 236, ZOoals deze thans
luidt, zal evenwel een streven in tegengestelde richting uitlokken.
Tiet Recht in Nederlandsch-Indië.
Het Recht in Nederlandsch-lndië is een tijdschrift, dat waarschijnlijk in
geen der garnizoensbibliotheken wordt aangetroffen, hoewel het daar zeer
op zijn plaats zou zijn. In bijna iedere aflevering vindt men sententiën
van het Hoog Militair Gerechtshof, waarvan de kennisneming den officier
vroeger of later van veel nut zijn kan. Om deze reden zou het aanbeveling
verdienen, bovengenoemde bibliotheken bovendien in het bezit te stellen
van een tiental vroegere jaargangen.
De handleiding van den heer Barre verwijst wel naar verschillende
sententiën van het H. M. G., doch noemt daarbij slechts zelden de motieven,
die daartoe geleid hebben, hetgeen met het oog op de uitgebreidheid van
dit werk ook niet mogelijk zou zijn. Deze motieven zijn echter zeker in
bovengenoemd tijdschrift te vinden en kunnen in voorkomende gevallen
tot toelichting dienen, bijv.:
Barre 2e deel, pag. 111 zegt, dat bij sententiën definitief H. M. G.
13 Nov. 1885, 11 Mei 1888, 15 Februari 1889 en missive van den Ad-
vocaat-fiskaal dd, 17 April 1889 is vastgesteld, dat bij samenloop (ideeële)
van misdrijven, waarbij de dader (militair) zich schuldig heeft gemaakt
aan een misdrijf, dat gequalificeerd kan worden, als te behooren, zoowel
tot het geraeene recht als tot het militair strafrecht, dit laatste de voor-