GENERAAL-MAJOORS BIJ DE ARTILLERIE EN DE GENIE. Bij het opmaken van de jaarlijksche begrooting van het Indische leger wordt steeds de regel betracht, dat als de legerformatie aangeeft dat eene betrekking door officieren van verschillenden rang kan wor den bekleed, de inkomsten van den hoog sten officier, die in dien werk kring kan worden geplaatst, worden uitgetrokken. Bijv. de Chef van de Ie afdeeling van het Departement van Oorlog kan luitenant-kolonel of majoor zijn al is nu die autoriteit jong majoor en het met zekerheid te voorzien, dat hij in 'tjaar waarvoor de be grooting wordt opgemaakt geen luitenant-kolonel zal worden, dan worden desniettegenstaande het traktement en de verdere inkomsten van een overste uitgetrokkenop gelijke wijze wordt gehandeld met den Commandant van het Regiment Cavalerie, die kolonel of luitenant kolonel kan zijn, met den Directeur of onder-directeur van den Artillerie-Constructie-Winkel, kortom met alle dignitarissen, die in tweeërlei rang een zelfde betrekking kunnen bekleeden. De bedoeling van dezen maatregel is duidelijk; door deze methode kan het bedrag van de begrooting nooit overschreden worden, doch kunnen de uitgaven wel beneden de raming blijven, een verschijnsel dat natuurlijk steeds met welgevallen zal worden begroet. Uitgaande van de stelling, dat de hierboven aangegeven werkwijze op rationeele gronden berust en daarom altijd en onder alle omstan digheden wordt toegepast, moet het verwondering baren dat in de begrooting voor 1893 en de concept-begrooting voor 1894 ten opzichte van de paragrafen 67 en 96 eene uitzondering is gemaakt. In die afdeelingen wordt nadrukkelijk gezegd, dat de chefs van de wapens der artillerie en der genie generaal-majoor of kolonel kunnen zijn, doch niettegenstaande dat stellige voorschrift werden in 't Vorige jaar en worden thans weder in de begrooting geen generaal-majoors- iukomsten voor die autoriteiten uitgetrokken,

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1894 | | pagina 120