119 hij voor do opname zal laten bezetten en welke maatregelen hij nemen zal om ook die stelling kunstmatig ie versterken, geloot' ik toch dat hij verkeerd doet, als hij van den aanvang af reeds de noodige be velen daartoe geeft. Immers, wat toch kan hier het geval zijn? Of de bevelhebber heeft van den aanvang af de troepen voor de opname in de opnamestelling gezonden, öf hij heeft, de kans schoon ziende, deze voor het werken aan de hoofdstelling en de communicatiëu benut. In het eerste geval is de versterking der opuamestelling de zaak van den commandant der troepen, die haar zullen bezetten, in het tweede geval is er van het geven van bevelen voor de versterking van die stelling zelfs geen sprake. Altijd blijft dan de terugtocht met zijne eischen eene zaak van latere zorg, terwijl voor het standhouden van den aanvang af al de tijd en al de arbeidskrachten in werking moeten gebracht worden. Geen infanterieschop worde dan ook voor de versterking van de opnamestelling in den grond gestoken, vóór dat de eigenlijke verde digingsstelling tot aan haar volkomenheid is ingericht, of vóór het oogenblik, waarop door de nabijheid des vijands toch niet meer aan die stelling gewerkt kan worden, en nimmer worde aan de opna mestelling gearbeid door troepen, die voor de versterking van de hoofdstelling benut hadden kunnen worden. Is eindelijk het oogenblik gekomen, waarop de bevelhebber de technische troepen niet meer in de voorste linie of aan de commu nicatiëu kan gebruiken, dan kan hij altijd nog de vereischte bevelen geven om ze naar de opnamestelling te zendeu en daar den arbeid te doen hervatten. In verband met de vroeger gegeven punten voor een gevechtsbe vel voor den aanval, zoude ik thans willen voorstellen om een ge vechtsbevel voor de verdediging te doen bevatten le datgene wat men van den vijand weet, 2e het voornemen om zieh instelling te verdedigen 3e de opdrachten aan: a. de commandanten der afdeelingendie bepaalde strooken zullen verdedigen,

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1894 | | pagina 128