120 b. den commandant der cavalerie, c. artillerie, d. v genietroepen e. reserve, f. de commandanten van gedetacheerde at'deelingen; 4e de aanwijzing van de opstellingsplaatsen voor: a. de reservemunitie, b. de ambulance, c. de rest van den trein 5« de aanwijzing van en opdrachten aan de dekkingstroepen a. voor de werkzaamheden in de stelling, b. de artillerie en den trein of de treindeelen, c. het geheel. 6e de maatregelen voor verkenning en voor flankbeveiliging, 7° de bevelen voor het indienen van periodieke berichten 8C de standplaats van den bevelhebber. Ook hier komt dus weer alles aan op de opdrachten aan de on derbevelhebbers. Die opdrachten moeten kort, zakelijk en duidelijk zijn. Het is aan de troepenaanvoerders om zich hierin steeds te oefenen. Bij alle opdrachten voor te verrichten werkzaamheden moet de waar schijnlijk beschikbare tijd en de eventueele beschikbaarstelling van meerdere werkkrachten worden vermeld. Heeft het laatste niet plaats, dan moet elk commandant met eigen krachten woekeren en deelt hij zijn troep dan in, in een deel werkers, een deel rustenden en een deel be dekking; het laatste alleen als geene algemeene dekking is aangewezen. Alle zaken, waarop bij de versterking van eene terreinstrook altijd gelet moet wordenbehooren in het voorschrift in een afzonderlijk hoofdstuk te worden vermeld. Omtrent deze zaken gelast de aan voerder niets, daarvoor zorgen zijn onderbevelhebbers uit zich zelf, terwijl de bevelhebber zich meer beijvert, om door aanhoudende ver kenning van den vijand en van het terrein de noodige gegevens te verzamelen, om al den invloed, dien hij op den gang van het te voeren gevecht kan aanwendenin de goede richting te doen werken, om zoodoende door eene goede gevechtsleiding het succes te ver zekeren.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1894 | | pagina 129