7
1°. Roroe.
2°. Poe-oe.
3°. Laé-é-lawoe.
4°. Polingé-koh.
5°. Wai-soe8oe.
6°. Makie-saga
7°. Dépo-makie-saga.
Het is mij niet mogen gelukken te weten te komen wat bovenstaande
zaken beduiden; doch voorzooverre ik uit de uitleggingen van de ata
Doea's heb opgemaakt, moeten „Ro-roe" en Poe-oe in goud, elk ter waar
de van een thail worden uitgekeerd aan de moedei'der bruid en Laé-é-
lawoe ook in goud aan de zusters en broeders van de bruidsmoeder.
De kleine man (ana-noea) betaalt gewoonlijk als bruidschat 4 thails
goud, 2 paarden en 2 karbouwen, en een aanzienlijke of hoofd 4 katties
goud, 4 karbouwen en 2 paarden.
De laatste is in het bezit van meer dan ééne vrouw en zulks is
hem ook geoorloofd, mits hij slechts de harta betaalt.
Het tandenvijlen.
Wanneer vrouwen den huwbaren leeftijd bereikt hebben, worden
haar de tanden gevijld (Koekoes).
Besnijdenis.
Ofschoon heidenen, heeft er bij dit volk, zoowel bij mannen als bij
vrouwen, eene zekere soort van besnijdenis (poro) plaats.
Begraven van lijken.
De lijken worden gewoonlijk binnen de kampong begraven, en
wel ieder vóór zijne eigen woning.
De dooden worden in zittende houding begraven in zeer diepe en
smalle kuilen. Op den bodem van den kuil tegen den wand, wordt
een soort nis gemaakt, waarin men het lijk in bovengenoemde houding
plaatst.
Na de opening van de nis met groote steenen te hebben dicht
gemaakt, wordt de aarde weder in den kuil geworpen en stevig
aangestampt.
Ter aanduiding der begraafplaatsen van aanzienlijke personen worden
groote steenen van vulkanischen oorsprong verticaal of horizontaal
daarop geplaatst.