161
Biz. 15. De tweede aanmerking lijkt mij overbodig.
Parades. De afweringen hoog rechts, hoog links en omhoog moeten
bij elkander staan, als bewegingen tegenover den cavalerist.
Tweede Afdeeling.
Blz. 21, le alinea. Onderwijzer en leerling moeten hierbij natuur
lijk ook van maskers voorzien zijn.
Onderdoorgaan.
Blz. 22. Eerste les. Het onderdoorgaan dient ook om zich te ont
trekken aan een slag van het wapen der tegenpartij. Bij het trekken
heeft men dikwijls gelegenheid het nut van dit onderdoorgaan aan
de leerlingen aan te toonen, daar vooral eerstbeginnenden de gewoonte
hebben met de bajonetten tegen elkander te drukken of te slaan.
Het onderdoorgaan moet dan echter gepaard gaan met een stoot,
daar de tegenpartij zich sterk blootgeeft, nu bij geen tegenstand
ondervindt voor zijn wapen.
Wanneer het onderdoorgaan met een stoot of schijnstoot gepaard
gaat, moet gelijk daarmee de kolf tot vóór het midden van de borst
omhoog gebracht en de punt der bajonet gericht worden.
Dit moet één beweging zijn; men verandere dus niet eerst van
aanleg, om daarna den stoot toe te brengen,
Nastooten korte en lange).
Blz. 23. Tweede les. De nastooten moeten worden verdeeld in korte
en lange. De eerste waarbij geen uitval wordt gemaakt moeten
regel zijn, daar ze, met voldoende snelheid toegebracht, krachtig genoeg
zijn. Met de lange nastooten reikt men wel verder, maar dit is na eene
afwering meestal niet noodig, daar de tegenpartij door zijn uitval genaderd
is. Een korte nastoot heeft dit voordeel, dat men nog een stoot als
't ware in reserve houdt, terwijl men na een langen nastoot weer
moet terugkomen in de gevechtsstelling en meestal zal moeten af
weren. Die stoot in reserve doet me denken aan de gewaardeerde
lessen van een leeraar in de tactiek, die ons zoo inprentte, dat bij
elk gevecht soutien en reserve noodig zijD, dat hij een vuistgevecht
als voorbeeld noemde, en zeiAls ik moest vechten, dan zou ik
het eerst met mijne vuisten trachten af te doen; mijne beenen houd
ik dan altijd nog in reserve."
Dl. I, 1894. 11