196
mogelijk berichten in te winnen en gegevens omtrent het terrein en
den vijand op te sporen. Dit, gevoegd bij de overtuiging, dat ik
in staat was een zoo volledig mogelijk rapport uit te brengen, zoo
mede dat de vijandelijke stelling zeer sterk was, en de patrouille te
zwak om haar aan te vallen, deed mij besluiten het gevecht af te
breken. Ik liet verzamelen blazen, formeerde mijn troep in sectie
colonne, en trok terug, mijn aftocht dekkende, door gebruik te maken
van het vroegere stratenvuur in het retireeren. Wat betreft den
duur van het gevecht, het hevige vuur zal omstreeks 8 uur in den
morgen zijn begonnen, terwijl de terugtocht waarschijnlijk tusschen
9 en 91/, uur heeft plaats gehad. Bepaald kan ik dit echter niet
zeggen, zeker is het, dat ik, gelijk ik reeds vroeger gezegd heb,
minstens drie kwartier uurs heb noodig gehad, alvorens ik de plaats
bereikte, waar ik het eerst werd beschoten. Bij het voortzetten der
veldontdekking in Westelijke richting, na het afbreken van het ge
vecht, ontmoette ik den luitenant CAMPnuis. Deze was door den
kapitein Scheltus met een deel van diens patrouille afgezonden, om
te zien wat bij mijne patrouille voorviel. Ik verzocht hem den ka
pitein Scheltus te rapporteeren, dat hij maar zou doorgaan, aan
gezien de vijandelijke positie zoo sterk en zoo goed gedekt was, dat
er niets aan te doen viel. Daarop vervolgde ik mijn marsch om de
Zuider- en Zuidwestelijke face en kwam bij Kota Petjoet binnen
den kraton, als wanneer ik hoorde vuren in de richting van de
plaats, waar ik op den vijand had gestooten.
Nadat ik mijne patrouille had laten inrukken, begaf ik mij op
weg, om den kolonel Pel rapport te brengen. De luitenant-adjudant
Münniks de Jong kwam mij echter tegemoet, en sprak mij onge
veer als volgt toe: „Kapitein, op last van Kolonel Pel, dadelijk
terug, tot ondersteuning van den Majoor Romswinckel, die döor den
Kolonel Pel is uitgezonden om u te ondersteunen."
Dientengevolge liet ik mijne manschappen weder verzamelen, en
ging nogmaals uit de Noorderpoort om mij den 's morgens af-
gelegden weg volgende onder de bevelen van den majoor Roms
winckel te stellen. De plaats, waar deze in gevecht was, nade
rende, ontmoette ik 7 of 8 gekwetsten kanonniers en twee gewonde
paarden. De toestand werd mij niet gunstig voorgesteld. „We