207 kunnen verdeelen, is m.i., wat het lichamelijke betreft, achteruit-, en wat het geestelijke aangaat, vooruitgegaan, hetgeen ook wel zoo blijven zal, aangezien de vooruitgang medebrengt, dat meer oefening van het denkvermogen en minder lichaamsinspanning gevorderd worden. Alzoo zijn onze soldaten niet het ideaal, dat we wenschen, maar producten vau den tijdgeest en dus moeten wij, bij hunne opleiding en oefening, daarop letten. Den nadruk moeten we in de allereerste plaats leggen op de vorming van hun karakter. De Heer Breijer heeft daaitoe reeds middelen aangegeven in zijn werk over de door hem bijgewoonde expeditie in Opper-Birmah. Daar een sterk karak ter met zwak lichaam en geringen oefeningsgraad, gemiddeld, veel hooger staat dan een zwak, dat in de beide andere factoren uitmunt, is het overbodig de noodzakelijkheid van den bovenbedoelden nadruk te bewijzen. Wordt ook in Indië werk gemaakt van die karaktervorming? Och ja, vele officiereu dragen er naar hun beste weten toe bij maar wat kunnen zij Deel uitmakende van een korps, dat zich tevergeefs zoekt los te rukken uit het keurslijf der bepalingen en orders en nog lang niet vrij in de toepassing der 14, le alinea, van het voorschrift tot het houden van oefeningen, niet in voldoende mate kunnende beschikken over vrijheid en geld, moeten zij veel nalaten, hetgeen ze anders waarschijnlijk zouden doen en het ook aanzien, dat de Europeesche soldaat gesleurd wordt in eene levens richting, die in velerlei opzicht het dierlijke nabijkomt. Deze slaat van zaken oefent eene hoogst schadelijke werking uit op de pogingen, die men nog tot karaktervorming kan aanwenden. Van echt man nelijke sport tot ontwikkeling der lichaamskracht ziet men in ons leger ook al bitter weinig, terwijl anderzijds de militaire oefeningen dikwerf te veel inspanning vorderen en, in verband met den klimaats invloed, de lichamen der Europeanen eer achteruit- dan voor uithelpen. Eu, wat de vereischte lichamelijke en geestelijke geoefendheid aan gaat, deze kan bij een vrijwilligerskorps als het onze zeer voldoende zijn, als men die vrijwilligers maar goed in deze richting opleidt. Ai is het dau ook waar, dat die geoefendheid bij ons volstrekt niet

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1894 | | pagina 220