210
leiden, dan dat hij de vuursnelheid van het ala enkellader gesteld
proefgeweer van 6.5 als het uiterste maximum aanneemt, waarover
de soldaat de vrije beschikking mag hebben en dat noch wij, noch
de Europeesche legers ooit verder mogen gaan.
Immers, geeft men den soldaat de beschikking over eene grootere
vuursnelheid, ontlast men hem van de beide ladingsbewegingen:
„patroon uit de tasch nemen en patroon inbrengen", overschrijdt men
die grens, dan neemt men de nadeelen in den koop mede, het vuur
wordt te snel, de uitwerking daarentegen geringer; kalmte, overleg,
opmerkzaamheid en lust tot voorwaarts gaan verminderen, het moreel
des vijands stijgt, het eigen moreel daalt, de soldaat is geheel eene
machine geworden!
Aan het blijven handhaven der beide genoemde ladingsbewegingen
hecht de schrijver een bijzonder groot gewicht; hij zegt daarvan
(blz. 45): „Maar bovendien zijn juist deze beide bewegingen zoo
geschikt, om het vuur langer in de hand van den aanvoerder te
doen blijven, want het grijpen en inbrengen van eene nieuwe patroon
vordert althans eenige, zij het ook geringe bedaardheid en oplet
tendheid van den schutter, wat bij aanwending van het repeteerme-
chanisme niet het geval is."
Indien we nu nagaan, hoe het aantal ladingsbewegingen in den
loop der tijden van 143 (Prins Maurits) tot ons huidig klein aantal
is gedaald en er zelfs geweren bestaan, die zichzelf laden, vragen
we ons onwillekeurig af: „Moeten we dan van die twee ladings -
bewegingen ons heil blijven verwachten?
Ik zou nu eenige aanhalingen kunnen doen uit mijne opstellen
over „De uitwerking van Infanterievuur in het gevecht" en „Ons toe
komstig Infanteriegeweer", voorkomende in de jaargangen 1888 en
1889 van dit Tijdschrift; maar dan zou ik mij jegens den Eedacteur
aan onbescheidenheid schuldig maken, daar ik ten einde mijne
meening volkomen te motiveeren te veel ruimte voor die aanha
lingen zou moeten vorderen. Daarom veroorloof ik mij, den lezer,
die deze zaak belangrijk genoeg acht, uit te noodigen, die opstellen
eens na te slaan.
De zienswijze van den geachten schrijver deelen, kan ik echter
niet. Ik geloof niet aan een grens, evenmin tegenover den Inland-