216 te laten, ten einde daarop later wellicht meer uitvoerig terug te komen. Reeds vóórdat ik mij tot schrijven zette, wist ik dat mijn betoog geen bijval zou vinden bij het gros der Indische troepenofficieren en dat deze zich grooteudeels aangetrokken zullen gevoelen door de woorden van den heer Breijer. Theoretisch klinkt dit betoog heel aardig, zullen ze zeggen, maar practisch deugt 't niet! Nu, ik ben altijd een hardnekkig voorstander der practijk geweest en gedu rende talrijke jaren in de practijk gevormd, zoodat er voor mij geen enkele reden bestaat om mij niet tusschen de middelmatige practici te durven plaatsen. Die plaats thans innemende, waarschuw ik mijne mede-practici tegen hunne verkeerde gehechtheid aan het bestaande. Hoe practisch we ook zijn, we moeten vooruit en wel op practische wijze. En de practische beschouwing van het infanterievuur in het gevecht en van het infanteriegeweer brengt mij altijd één tactischen hoofdeisch voor den geest, luidende: Maximum buiten gevecht stel lende treffers in minimum tijd". Deze eisch, die niet alleen op het vuur-maar ook op het stootwa- pen doelt, beheerscht het geheele geweer vraagstuk. En aan dien eisch kan m.i., voor het tegenwoordige, alleen practisch worden voldaan door te werken in de richting, die ik in dit opstel heb aan gegeven. De uitwerking van het infanterievuur in het gevecht is in den loop der tijden heviger geworden, naarmate de vuursnelheid aan groeide, het is volkomen ongerijmd om aan te nemen, dat we thans aan een grens zouden zijn gekomen en we moeten er steeds naar streven om ook door verhooging der vuursnelheid ons overwicht op den Inland- schen vijand te vermeerderen, terwijl uitteraard de opleidingsmethode en de vechtwijze steeds verband moeten blijven houden met de immer aangroeiende verwezenlijking van den genoemden tactischen hoofdeisch. Ik besluit deze waarschuwing aan mijne mede-practici met eene aanhaling uit mijn genoemd artikel over de uitwerking van het in fanterievuur in het gevecht. „Zonder twijfel werkt het toenemen der vuursnelheid op de zenu wen. Maar niet uitsluitend ten nadeele. Zooals Wolozkoi zegt, is het vuren dikwijls eene „veiligheidsklep" voor de opgewondenheid van den soldaat.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1894 | | pagina 229