224
reden van bestaan dan in Holland, daar in Europa slechts enkele
soorten cavalerie met lansen zijn bewapend, terwijl hier volken zijn,
die ook te voet met dit wapen vechten.
Wanneer in de lage gevechtsstelling de lans met den bajonethals
kan opgevangen worden, moet ze met kracht omlaag worden gedrukt.
Het Hollandsche voorschrift van 1890 leert in dit geval het over-
werpen van de lans.
„Com.do.
Werpt over lans n. één."
„Uitv. De linkerhand een weinig oplichten, met de rechterhand da
lende, een halven cirkel beschrijven, en zoodra de rechterhand nagenoeg
ter hoogte van de heup komt, de lans krachtig omlaag werpen."
Deze beweging is echter zeer kunstig, zonder veel uitwerking te
hebben, waarom ze mijns inziens niet is aan te bevelen.
Derde Afdeeling.
Blz. 39. Het trekken. Dit moet geschieden onder toezicht van
een meester, daar een prevot er in den regel zelf veel te weinig
van weet.
Blz. 41. In plaats van beide partijen na een raakstoot in de ge
vechtsstelling te laten terugkomen, is het misschien nog beter ze
de positie te laten hernemen. Hierdoor wordt de partij een oogenblik
gestaakt, het gewicht van eiken raakstoot komt meer uit, zoodat
het gevecht voorzichtiger en meer overeenkomstig de werkelijkheid
zal worden gevoerd.
Het trekken tusschen geoefenden.
In de le alinea wordt omtrent den afstand der leerlingen verwe
zen naar het trekken van daarmede eerstbeginnenden. Beide par
tijen zouden dus op den. gewonen afstand van elkander moeten ge
plaatst worden maar dan kunnen ze moeilijk op elkander toespringen
(2e alinea). De bedoeling zal dus wel zijn, dat een grooter afstand
dan gewoonlijk wordt genomen.
Blz. 43. Eerste alinea. Van tijd tot tijd moet men alle raak-
stooten laten gelden, waar ze ook treffen (laatste alinea).
Voor de netheid en juistheid der bewegingen, en om den leerling
te leeren kort en krachtig te verplaatsen, bepaalt men, dat alleen
stooten op de borst en het onderlijf gelden; maakte men deze