233 de rekstokken als ze er zijn zijn van hout, en dus weinig duurzaam en bovendien nog gevaarlijk; de bruggen moeten een ijzeren voet hebben om het kantelen on mogelijk te maken de matrassen nemen veel stof op, en zijn nu weer eens bard, dan weer zacht, zoodat men niet zeker is van het voorwerp, dat het lichaam moet opvangen, en den voet kan verstuiken. Onderricht aan het kader. Tot beter onderricht van het kader heb ik vroeger aangeraden bij elk korps een sergeant-schermmeester aan te stellen, en dezen eiken middag van 4j- tot 6 uur het kader van één compagnie te laten oefenen. Zooals ik dat voorgerekend heb (Indisch Militair Tijdschrift jaarg. 1893, No. 4, blz. 360), zou dan elk man één half uur in de vier dagen van zijn vrijen tijd missen. „Nastoot" vindt dit veel, en raadt daarom aan, het kader twee, hoogstens driemaal 's weeks 's morgens van elf tot twaalf uur b.v. te oefenen, daarbij vergetend, dat het dan nog veel meer vrijen tijd mist, terwijl het klassenonderricht dan noodzakelijk wordt. „Nastoot" vindt eene scherm- en gymnastiekschool wel goed, maar acht haar niet bepaald noodig. Een eerste vereischte voor beter onderricht vind ik ze ook niet, maar de vorming van goede onder wijzers (eventueel vooral van de sergeant-schermmeesters) zou er door bevorderd worden. Geweren met inschuivende bajonetten. „Nastoot" acht geweren met inschuivende bajonetten voor geoe- fenden blijkbaar niet noodig, „aangezien een bedreven schermer zijn wapen geheel in de macht moet hebben en bij het partij schermen geen stoot hard mag toebrengen." Een bedreven schermer moet zijn wapen in de macht hebben om zijn tegenstander zoo juist en zoo krachtig mogelijk te treffen, maar niet om den stoot (houw) zoo zacht mogelijk te doen aankomen. Het een is onvereenigbaar met het ander, terwijl het eerste hoofdzaak is. Daarom moet de leerling er bepaald in geoefend worden zijn stoot (houw) zoo krachtig mogelijk te doen aankomen. Bij het partijschermen mag men elkander na-

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1894 | | pagina 246