238
niet de consequentie bestond, die wij anders gewoon zijn bij bem
op te merken.
Hij begon met te zeggen, dat het in mijne bedoeling zou liggen
om bij het toekennen der Militaire Willemsorde met twee maten te
meten tegenover de Inlanders en de Europeanen, terwijl hij eindigde
met te zeggen, dat beiden volgens de wet op gelijken voet behan
deld moeten worden.
Heeft de geachte afgevaardigde werkelijk bedoeld, dat ik mij niet ver
plicht gevoelde 's lands wetten na te leven Ik vertrouw het tegendeel.
Waarin is de explicatie te zoeken van het slechts schijnbare ver
schil dat tusschen den geachten afgevaardigde en mij bestaat? Het
toekennen van de Militaire Willemsorde is tot zekere hoogte eene
zaak aan appreciatie. Ik kan ten minste niet anders aannemen
of er moet nog al verschil van appreciatie bestaan. Ik ben her
haaldelijk in de gelegenheid geweest op te merken, dat in verhou
ding veel meer officieren voor de Militaire Willemsorde worden
voorgedragen dan Europeesche minderen. Juist omdat ik meen,
dat met gelijke maat moet worden gemeten, heb ik meer dan eens
daarvan opheldering gevraagd en ik heb er beslist op aangedrongen,
dat men tegenover de minderen de wet op dezelfde wijze moet na
leven als tegenover de meerderen.
Ik heb er tevens op gewezen, dat het nog meer waardeering ver
dient, wanneer een mindere zich in het veld onderscheidt dan wan
neer een officier dit doet, die door zijne opleiding hooger behoort te
staan. Ik geef ook toe, dat het bovenal waardeering verdient, als
een Inlandsch soldaat van moed, beleid en trouw onder onze vaan doet
blijken; en zij blijven daarin niet achter: bij de Tamiang waren
het de'Javaansche soldaten, die zich het meest onderscheiden hebben,
Nu zoekt de geachte afgevaardigde verbetering in de afschaffing
van de medaille, die hij als surrogaat beschouwt. Een surrogaat
mag zij niet zijn, zij behoort aan den Inlandschen soldaat te worden
gegeven, waar deze zich onderscheidt, doch nog niet gezegd kan
worden de Willemsorde verdiend te hebben.
Uit hetgeen ik gezegd heb, zal den geachten afgevaardigde zijn
gebleken, dat er tusschen ons geen verschil in doel bestaat. Ik zal
er op blijven aandringen, dat men tegenover den Inlander zoowel