241
hand neemt. Dat nu voor 1894 weder het vroeger benoodigde bedrag
voor de artillerie wordt aangevraagd, acht ik uit een financieel oogpunt
onverantwoordelijk, en dat men in Indië niet allereerst op de hier
mogelijke en voor de hand liggende bezuiniging heeft gewezen, bewijst
mijn inziens niet dat men den juisten weg voor de bezuinigingen
heeft ingeslagen.
Ik dring er dus op aan, dat de Minister de organisatie der artillerie,
gelijk ten vorigeu jare die der infanterie, zelf ter hand neme en dat
de Kamer een volgend jaar niet meer verplicht zij een post als de
tegenwoordige te voteeren.
De heer van Dedem, Minister van KoloniënZoo noodig zal ik niet
nalaten te doen hetgeen de geachte afgevaardigde wenscht. Intusschen
vertrouw ik, dat de voorstellen uit lndië zich niet lang zullen laten
wachten.
De beraadslaging wordt gesloten en de onderafdeeling zonder hoof
delijke stemming goedgekeurd.
Beraadslaging over onderafdeeling 97, luidende:
„Kampementsbouw in de Preanger regentschappenf 213000."
De heer Kielstra: Bij deze onderafdeeling is een eerste post voor
gedragen voor den bouw van het nieuwe kampement in de Preanger
regentschappen. Ik wensch daarover eenige woorden te zeggen.
Reeds in 1870 heeft men in Indië het voorstel gedaan om de
troepen zooveel mogelijk terug te trekken van de ongezonde strand
plaatsen en ze te legeren in eene gezonde bergstreek. Dat zou zijn
in het belang van de individuen, en ook indirect van de werving.
Dat voorstel is, ik meen in 1871, reeds door den Koning goedge
keurd en van het begin heeft altijd het idee bestaan om zoowel in
Oost-, als in Midden- en West-Java een kampement in de bergstreken
te bouwen.
In 1878 is het bepaalde voorstel gedaan om tot den bouw van een
kampement op de hoogvlakte van Bandong over te gaan; maar de
Minister van Rees heeft het afgewezen, niet om het beginsel, maar
omdat hij meende dat men voorloopig genoeg werk had te Magelang
en te Malang.
Dl. I, 1894. 16