19 tement zijn vooruitgegaan en althans in eenigszins behoorlijke ver. houding tot de kapiteins zijn gekomen. Toch, hoe tevreden we ook met deze verbetering zijn, blijven voor de luitenants de verlofsinkomsten van dien aard, dat de gehuwden er in het geheel niet en de ongehuwden er slechts na langdurige aar zeling toe zullen overgaan, om wegens tien jaren verblijf in Indië met één jaar verlof te gaan. Met een huishouden van 1600 gld. 's jaars te leven en dan nog bovendien genoodzaakt te zijn voorkor ten tijd in allerlei peperdure en toch niet te vermijden uitgaven te vervallen, is een weinig aanlokkelijk, neen, laat ik lisver zeggen een afschrikwekkend vooruitzicht, vooral nu het besparen van een zekere som gelds voor gehuwde officieren van de laagste twee rangen tot de pia vota behoort. En is het voor een ongehuwde al mogelijk om met veel overleg met f 1600 rond te komen, van genietingen, die den verlofganger eenigszins schadeloos kunnen stellen voor een langdurig, eentonig leven in de Oost, kan natuurlijk geen sprake zijn. Ook met de nieuwe verlofsbepalingen zal dus de practijk zijn, dat de luitenant, alleen door den nood gedrongen, dat wil bijv. zeggen wegens ziekte, zal repatrieeren, doch overigens verre zal verkiezen den kapiteinsrang af te wachten. Is hij eenmaal zoover, dan is hij twaalf tot vijftien jaren in de Oost en ondervindt hij alleen de na- deelen van de jongste bepalingen, want in plaats van zooals vroeger twee, krijgt hij slechts één jaar verlof. Alleen de le en 2e luitenants, die wegens ziekte naar Holland moeten gaan, zijn in zooverre vooruitgegaan, dat zij in de tegenwoor dige omstandigheden voor den hongerdood gevrijwaard zijn. Dat de kapiteins zich in de toekomst gedurende hun verlof in weelde zullen baden, moet uit het vorenstaande niet worden afgeleid, want niets is minder waar dan dat. Ook voor officieren van dien rang, die in den regel gelukkige huisvaders zijn van min of meer talrijke gezinnen, blijft oppassen de boodschap en alle denkbeeld aan wat men noemt „van het leven genieten buitengesloten. Ze verkeeren echter, ook al konden ze, zonder aan overdaad te denken, best nog een f 300 h f 400 per jaar meer gebruiken, ten opzichte van de luitenants in zoo gunstige conditiën, dat klagen hier ten onpas zou zijn.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1894 | | pagina 28