304
Voor den infanterieaanvoerder is dit toch eene lang niet onver
schillige en toch moeilijk uit te maken zaak. Immers er staan hier
twee belangen lijnrecht tegenover elkaar. Aan den eenen kant bij
elkaar houden wat men bij elkaar houden kan „omdat de genietroepen
anders nergens eene behoorlijke sterkte hebben om iets uit te
voeren" (1); aan den anderen kant de noodzakelijkheid om ten
minste de artillerie te hulp te komen.
Zoolang deze noodzakelijkheid zich nog zal doen gevoelen, moet
de bevelhebber, daarbij voorgelicht door den commandaut der genie
troepen, zich voor elk verdedigend gevecht b. v. een schema maken
van de te verrichten werkzaamheden, deze splitsen in dezulke, die door
de strijdende troepen zelf kunnen worden uitgevoerd, en in dezulke,
die door de genietroepen moeten worden verricht.
Voor de laatsten moet hij dan de volgorde bepalen, waarin zij
naar gelang van haar meerder of minder gewicht moeten worden
ondernomen, nagaan welke in verband met haar meer of minder
gevaarlijken aard door geniesoldaten of door burger werklieden kunnen
worden uitgevoerd en dan in verband met de noodzakelijke indeeling
van opzichtvoerend personeel bij de burgerwerklieden en van genie
soldaten bij de artillerie, oordeelen over de verdeeling en het gebruik
der genietroepen, die hem door huu commandant wordt voorgesteld.
Stelt men zich deze gansche zaak goed voor den geest, dan deinst
men haast terug voor de moeilijkheid om te beslissen, hoe men de
genietroepen het best zal aanwenden in het gevecht.
Die moeilijkheid mag echter geen reden zijn om deze zaak in het
gevechtsvoorschrift eenvoudig onbesproken te laten, doch moet er
integendeel toe aansporen om in dat voorschrift te geven, wat men
als leidraad voor het gebruik van genietroepen in het gevecht geven
kan, wil men geen gevaar loopen, dat de infanterieaanvoerders die
zaak in vredestijd niet voldoende onder de oogen gezien hebben en
in den oorlog alles laten neerkomen op den commandant der genie
troepen, die alleen in technischen en nimmer in tactischen zin de
verantwoordelijke persoon kan zijn.
Het eerste nu wat men in een gevechtsvoorschrift geven kan, is
(1) P. J. Seibert „Handboek voor den technisohen dienst" enz. Afd. B. II, blz,
191, 5e al.