- 317
naar den N.O. hoek werd opgerukt. De rest der cavalerie volgde,
en weldra was ook de voorhoede-infanterie in de kampong.
Langs welken weg nu naar Kota-Toeankoe, dat men nog niet wist
te liggen, op te rukken? Wel dacht men, dat het verhoogd schil
derhuis, waarop de eerste colonne gestooten was, in verband met de
versterking zoude staan; de door die colonne gevolgde weg werd
echter niet raadzaam geoordeeld.
Zou de cavalerie zelfstandig hiertoe ter verkenning kunnen voor
uitgaan
Yan een jeugdigen Atjeher, des morgens opgevat, was men het
een en ander omtrent de ligging der versterking te weten gekomen,
zoodat de commandant der cavalerie besloot, met zes ruiters, om den
N.O. hoek heen, in Z.W. richting op verkenning te gaan.
De colonne zou in den N.O. hoek op de resultaten der verkenning
wachten.
De cavaleriepatrouille trachtte eerst nog door Tjadé Kedjoeroean
te trekken, de drassige bodem deed haar echter teruggaan.
Met den jeugdigen Atjeher werd over eenige honderde meters een
zeer slechte weg gevolgd, welke in een goed voetpad overging.
Denkende op den goeden weg gekomen te zijn, werd in draf overge
gaan en na 5 a 6 minuten gedraafd te hebben, op een alang-alang-
veld gedéboucheerd.
De patrouille formeerde de linie met tusschenruimte, waardoor de
geheele vlakte bestreken werd, en ontwaarde op 500 M. voor
zich uit een verhoogd schilderhuis boven een levenden pagger (2 1li
uur n m.).
De patrouille sloot nu weder aan, en trachtte van uit de rechterflank
te verkennen. Zij kwam tot op 150 passen langs hoog opgaand hout,
grenzende aan den lagunerand, ten W. van Tjade Kedjoeroean gelegen.
De commandant der patrouille, van twee ruiters vergezeld, naderde
op deze wijze den pagger tot op 10 a 15 passen. Nu eerst gaf de
vijand zich bloot door een lilaschot en geweervuur, toch werd de
verkenning doorgezet, de versterking was gevonden. Onmiddellijk
werd door een ruiter, ventre a terre, aan den colonnecommandant
bericht gezonden en verzocht om de geheele cavalerie ter ondersteu
ning van de patrouille te laten oprukken.