330
juist niet ten voordeele zouden komen van den „Erbfeind", hebben
wij letterlijk teruggegeven.
„Zal Gibraltar prijs gegeven worden"? is eene vraag, in „the Army
and Navy Gazette, May 13th 1893," voorkomende, en nogmaals in
bevestigenden zin beantwoord door Captain J. W. Gambier R. N.
in „the Fortnightly Review."
Eerstgenoemd blad zegt
„het is vreemd te moeten verklaren, dat de ijverigste voorstanders
„van het verlaten der rots en voor het ontruimen der Middelland-
„sche Zee door onze vloot, onder de marine worden aangetroffen.
„De gevolgen zijn natuurlijk van strategischen en politieken aard,
„en zóó gewichtig en verreikend, dat de quaestie zelf de ernstigste
„overweging verdient".
Captain Gambier begint met de stelling te verkondigen, dat het
bezit van Engeland in de Middellandsche Zee niet alleen een strate
gische onhandigheid is, maar, in oorlogstijd, zal blijken eene bron
van zwakheid te wezen, die het verlies van Indië ten gevolge kan
hebben; dat het Engeland in Europeesche verwikkelingen betrekt;
dat het, door de vloot te verspreiden, de verbinding met de koloniën
in gevaar zal brengen en in Groot-Brittannië zelf een inval gemakke
lijk zal maken.
Yerder beweert hij, dat de vloot onevenredig is verdeeld, wat be
treft het handhaven van het gezag in de Middellandsche zee, in
verband met hare andere plichten.
„Gibraltar heeft opgehouden", zegt hij, „de sleutel te zijn van
„de door land afgesloten zee, en is zelf kwetsbaar van Algeciras;
„Malta en Cyprus hebben alleen waarde met het oog op de benut
ting van het Suezkanaal, tenzij wij hen willen houden om het deelne-
„men aan een Europeeschen oorlog, in onze macht te hebben. Het ka-
„naal is een greppel in het zand, 2 a 3 pond dynamiet zijn voldoende
„om het onbruikbaar te maken en de route door de Roode Zee zal
„voor groote troepenmassa's in het zomerseisoen noodlottig zijn".
Om deze reden, beweert schrijver, moet het plan opgemaakt worden
om de oceaanroute in tijd van oorlog te gebruiken. Gibraltar moet