27
Lees biz. 530.
Tot 8 uur van den avond voor den dag, waarop uitgerukt zoude
worden, wist men zoo goed als niets en wat men dacht te weten n.l.
de ligging van twee aan weerszijden van den weg naar Pedawa Besar
opgestelde vijandelijke versterkingen, waarnaar de dispositiën voor
den volgenden dag zelfs genomen waren was niet eens juist
Alweer is moeder fortuna op onze hand en komen wij van den
gids „Mat Said'' te weten, dat de vijand geene versterkingen had
opgericht, doch alleen tal van loopgraven en kuilen had gegraven.
De dispositiën voor den volgenden dag werden dan ook gewijzigd.
Wat was men dus goed op de hoogte! Miste men nu de tegen
woordigheid van cavalerie nog niet?
Den 8en Mei werd s' morgens ten 4 uur afgemarcheerd en ten
5-| uur de brug c over den eersten zijtak der Pedawa Pontong bereikt.
Aan gene zijde van de brug had alles verkend moeten zijn voor
dat de infanterie en de artillerie deze overtrokken. Nu tastte men in
het duister, al leest men ook: „het omliggend terrein werd verkend",
want niet alleen het omliggend terrein, maar voornamelijk het
voorgelegen terrein had verkend moeten zijn.
Het was 5| uur s'morgens, dus licht genoeg om het optreden vau
cavalerie te wettigen.
Na 400 M. te zijn voortgerukt, nam de voorhoede eene groote
bende Atjehers waar, die echter, nog voordat daarop een salvo kon
gegeven worden, plotseling verdween.
Was het terrein door cavalerie verkend, dan had dit plotseling
verdwijnen niet kunnen gebeuren, integendeel, dan was de vijand
door kleine patrouilles vastgehouden en waren de compagnieën door
enkele cavaleristen naar de loopgraven en kuilen geleid.
Nu had het zoo iets weg van het afjagen van een terrein door
een jager zonder hond.
Verder leest men
„Zij hadden zich in loopgraven en kuilen laten zakken" maar
mogen wij opmerken, dat men van deze loopgraven en kuilen op
dat oogenblik nog niets wist; deze zijn eerst later bemerkt.
Nu volgen de treurige bladzijden 532 en 533, die vooral doen
blijken, hoe weinig er van verkennen sprake is geweest en hoe men