militaire rechtspraak.
100 C. W. Feitelijke insubordinatie. Aard van dit
misdrijf. Daden van geweld tegen meerderen
Sententie definitief dd°. 9 December 1892.
Het HoogMilitairGerechtshof van Nederlandsch-Indië,
Gezien het vonnis van eenen daartoe benoemden krijgsraad te
Willem I tegen den beklaagde gewezen en uitgesproken op den
7 October 1892, waarbij hij wegens het overige hem ten laste
gelegde, is schuldig verklaard aan „insubordinatie door woorden onder
verzachtende omstandigheden" en deswege veroordeeld tot de straf
van militaire detentie voor den tijd van vijf en veertig dagen en
met verwijzing van hem verder in de kosten en misen der Justitie
en in die van den processe, en de krijgsraad zich onbevoegd heeft
verklaard om van het le punt van beschuldiging kennis te nemeD,
met verwijzing van den beklaagde, voorzoo veel dit punt betreft, naar
de bevoegde militaire autoriteit;
Gelezen den namens den appellant op den 9en November 1892
gedienden eisch in appèl, waarbij wordt gerefereerd aan 's Hofs pru
dentie onder protest van kosten;
Nog gelezen de door den geappelleerde R. O. op den 14en November
1892 gediende schriftuur van antwoord in appèl, waarbij wordt
geconcludeerd dat het HoogMilitairGerechtshof, met te niet doening
van het appèl, het vonnis zal bekrachtigen en den appellant zal
verwijzen in de kosten der appellatoire instantie;
Gezien de verdere stukken van den processe, zoo ter eerste
instantie, als in appèl gediend;
Overwegende dat de beklaagde, thans appellant, te bekwamer tijd
van het tegen hem gewezen vonnis is gekomen in hooger beroep;
DAN WEL POGING DAARTOE.