361 verbeterd, doch overigens, hoewel op andere gronden, behoort te worden bekrachtigd; Gelet op de in het vonnis aangehaalde wetsbepalingen, zoomede op art. 50 van 's Hofs Provisioneele Instructie; Rechtdoende: In naam en van wege de Koningin! Doet te niet het appèl Ontvangt den eisch a minima; Veroordeelt den beklaagde, thans appellant en gedaagde a mini na, ter zake in het vonnis vermeld, tot de straf van militaire gevan genis voor den tijd van vijf jaren; Bekrachtigt voor het overige het vonnis; Verwijst den beklaagde, thans appellant en gedaagde a minima, nog in de kosten en misen der Justitie, mitsgaders in die van den processe in appèl gevallen. NASCHRIFT. Zooals uit bovenstaande, in meer dan een opzicht zeer belangrijk te noemen, uitspraken blijkt, heeft het H. M. G. eindelijk gebroken met de leer, waaraan tot dusverre hardnekkig werd vastgehouden, dat het (opzettelijk) werpen van eenig voorwerp naar een superieur, zonder hem evenwel daarmede te raken, geen feitelijke insubordinatie, maar slechts insubordinatie door gebaren daarstelde. Die plotselinge wending, hoe verrassend die ook moge zijn, is zeer zeker toe te juichen. Niet alleen uit een krijgstuchtelijk, maar ook uit een zuiver juridisch oogpunt. Br lag iets abnormaals, ja iets stuitends in, dat aan twee, van aard zoo verschillende, vergrijpen tegen de subordinatie, hetzelfde misdadig karakter werd toegekenddat de daarvoor op te leggen straffen, derhalve, qualitatief en quantitatief, gelijk moesten zijn. Dit kon niet dan nadeelig op de discipline inwerken. De eischen der subordinatie zijn drukkend. Het valt velen zwaar onder alle omstandigheden zijn meerdere eerbiedig te bejegenen. En toch is dit eene onmisbare noodzakelijkheid, waarvan het besef, vooral bij den soldaat, steeds levendig behoort te worden gehouden.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1894 | | pagina 374