862 Daartoe is evenwel dwang noodig, en die dwang zal voorshands nog wel zijn voornaamste steunpunt moeten vinden in de uiterste gestrengheid der strafwet. In de eerste en voornaamste plaats, moet de mindere zijn meerdere leeren ontzien. Geweldpleging tegen den persoon van den meerdere, onder welken vorm ook, behoort dan ook tot de allerzwaarste militaire misdrijven. Ter zake van zoodanige daad, van hoe lichten aard ook, moeten altoos zeer ernstige straffen kunnen worden opgelegd. Aan dien gebiedenden eisch kon echter niet geheel worden voldaan, zoolang door een, o. i. onzuivere, juridische leerstelling, daden, welke de kenmerken droegen van feitelijk verzetterug werden geworpen in de categorie van eenvoudige bedreigingenwaartegen slechts een, niet in verhouding tot de zwaarte van het vergrijp staande, straf is bedreigd. Dit voor zoover de krijgstuchtelijke zijde der quaestie betreft. De rechtkundige zijde is o. i. evenzeer bevredigend. De art. 99 en 100 C. W. luiden woordelijk als volgt: Art, 99 stelt dus strafbaar het dreigen met gebaren vau, en art. 100 o. a. het zich met de daad verzetten en het plegen van daden van geweld tegen een meerdere in rang. Het dreigen met gebaren toont, bij den dader, alleen een verwijderd voornemen aan, om daden van geweld te plegen, zonder dat het nog met zekerheid blijkt of hij het voornemen ten slotte al dan niet ten uitvoer zal brengen. Van daar de betrekkelijk lichte strafbepaling van art. 99. Zoodra echter aan het opgevat voornemen uitvoering is gegeven door bepaalde feitelijkhedentegen den meerdere in rang gericht, dan zijn de handelingen niet meer als bedreiging aan te merken. Zij vallen onder de zwaardere qualificatie van art. 100. „Art. 99. Elk onder-officier of soldaat, die zijn' meerdere in rang met woorden of „gebaren beleedigt of dreigt, zal gestraft worden met slagen en arrest, en zal hij, de „omstandigheden zulks medebrengende, als een eerlooze schelm worden weggejaagd. „Art. 100. IngeyaJ hij zich tegen denzei ven met de daad verzet, het geweer tegen „denzelven aangrijpt, hem slaat, kwetst of eenige andere daden van geweld tegen den- „zelven pleegt, zal hij met den dood gestraft worden, ten ware mitigerende omstandig- „heden aanwezig en bewezen waren; - in welk geval de regter den schuldige eene „mindere straf zal mogen opleggen."

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1894 | | pagina 375