390 zoolang moet de B. C. ook rekening houden met de moeilijkheden en de hooge kosten verbonden aan de voltallighouding dier Europeesche compagnieën, zoolang moet hij deze wel degelijk trachten te sparen en hen, niettegenstaande zij zelf zoo gaarne in gevecht willen gaan, zooveel mogelijk in reserve houden, om ze dan alleen te bezigen voor het gevaarlijke werk, als hij zijne Inlandsche compagnieën daarvoor niet vertrouwt, en om die compagnieën zoo noodig naar voren op te jagen. Behalve die Europeesche compagnieën in elk bataljon, brengt het Indische leger nog naast de Amboineesche bataljons, die als de beste beschouwd kunnen worden, ook Inlandsche bataljons in het gevecht, en vaak ziet het marinelandingsdivisiën of geregelde hulptroepen, somtijds zelfs hulpbenden aan de troepen van het eigen leger toegevoegd. Het is hier niet de plaats om in beschouwingen te treden over het al dan niet wenschelijke uit een krijgskundig of politiek oogpunt om van marinelandingsdivisiën, hulptroepen en hulpbenden voor het gevecht gebruik te makenhet feit dat zij nu en dan gebruikt worden moet als uitgangspunt worden aangenomen. In het algemeen kan men zeggen dat de waarde van de Amboineesche en de Inlandsche bataljons niet zoo veel verschilt dat men het eene niet het werk zou kunnen opdragen waarvoor men het andere geschikt acht. Iets anders is dit met de marinelandingsdivisiën. Hoe moedig deze troepen ook zijn, toch zijn ze voor het gevecht niet zoo geschikt als de troepen van het leger, èn door mindere geoefendheid èn door mindere geschiktheid tot het doorstaan van vermoeienissen. Die troepen, waarvan de marine toch reeds schaars is voorzien, moeten dan ook worden gespaard en öf alleen in reserve worden gehouden of gebruikt worden tot dekking van den trein. De geregelde hulptroepen, die men voor het gevecht tegen den Europeeschen vijand niet goed kan vertrouwen, behooren mede in reserve te worden gehouden of gebruikt te worden als men over vrij grooten afstand omtrekkende bewegingen wil laten verrichten, hetgeen men alleen doen mag met troepen, waaraan men voor het hoofdgevecht toch niet veel heeft. Tegenover den Inlandschen vijand kunnen zij zeer goed in de gevechtslinie worden gebezigd, mits men ze aanvankelijk op de minst gevaarlijke gedeelten gebruikt. Het gebruik van ongeregelde hulpbenden kan alleen gemotiveerd

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1894 | | pagina 403