397 Toch moet hier tegen overdrijving worden gewaarschuwd, want moge het gehalte van den Inlandschen vijand ook al verre beneden dat van den Europeeschen tegenstander staan, en mogen de verliezen die de eerste ons berokkent ook al gering wezen in vergelijking van de verliezen die de laatste ons zou toebrengen, de doorgaans zeer nadeelige invloed van het terrein op de troepenleiding blijft altijd bestaan. Het Russische leger schijnt het gevechtsfront tegen den Aziatischen vijand niet zoo sterk uit te breiden, ten minste in het van wege den Engel- schen generalen staf uitgegeven: „Handbook of the Russian troops in Asia" London 1890, wordt op bladzijde 41 gezegd dat het normale aanvalsfront voor het bataljon van ongeveer 800 geweren 400 yards bedraagt, alzoo 0.5 yard of 0.45 M. per geweer, dus evenveel als het normale aanvalsfront bij het gevecht tegen den Europeeschen vijand. Nog eens zij het gezegd: getallen voor het bepalen van het ge vechtsfront zijn zeer moeilijk te schenken; die welke gegeven worden dienen alleen om de gedachten eenigszins te bepalen en om een uitgangs punt te hebben bij de toepassing der regels, die de frontuitbreiding beheerschen. c. de afstanden tusschen de liniënde plaats en de formatie der algemeene reserven. Gelijk wij vroeger zagen, geeft het Indisch voorschrift alleen de grenzen waartusschen de algemeene reserven zich achter de gevechts linie kunnen opstellen in getallen aan, en zoekt men tevergeefs naar de reden, waarom die afstanden tusschen 350 en 600 M. afwisselen, gerekend van de linie der tirailleurs. Het alleen opnoemen van die grenzen is zeker wel het eenvoudigste, doch het is te betwijfelen of men daarmede mag volstaan. Het Pransche voorschrift vindt zulks niet; het begint met te erkennen, dat die afstanden moeilijk te bepalen zijn en zegt dan verder dat zij voornamelijk afhangen van den vorm van het terrein. Waar echter aan den eenen kant gevaar bestaat om den troep te diep op te stellen, bestaat er aan den anderen kant ook kans om de liniën te dicht op elkander te plaatsen. Stelt men den troep te diep op, dan wordt de leiding moeielijk en kunnen de versterkingen van de voorste linie te laat komenbrengt men de achterste troepen te dicht bij de voorste, dan wordt de neiging Dl. I 1894. 26

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1894 | | pagina 410