IETS OYER HET ORIENTEEREN IN NEDERLANDSCH OOST-IND1Ë. {met een -plaat In de gematigde luchtstreken met name in Europa is het over het algemeen vrij eenvoudig, zich door middel van de hemellichamen, vooral van zon en maan, te oriënteeren en zich met behulp daarvan in eene bepaalde richting te verplaatsen. In de verzengde gewesten en vooral in de nabijheid van den evenaar gaat een en ander met veel bezwaren gepaard. Behalve toch dat de ligging op den aardbol, zooals we straks zien zullen, het oriënteeren zeer bemoeielijkt, maakt de welige plantengroei deze bezigheid dikwijls onmogelijk. Is dit laatste reeds in algemeenen zin juist, zoo zal men nog veel meer bezwaren ondervinden in die streken, waar de Westersche beschaving weinig of in het geheel niet is doorgedrongen, waar weinig of in het geheel geen wegen worden aangetroffen en hoogst zeldzame voetpaden de gemeenschap over laud aangeven. Onder laatstbedoelde streken nu kan een groot gedeelte onzer Oost-Indische bezittingen gerangschikt worden. Wanneer men zich verplaatst denkt op ongeveer 52° N. Br. (geogr. breedte van Amsterdam), zal men zon en maan steeds ten Zuiden van zich van Oost naar West zien bewegen. Om twaalf uur 's middags staat de eerste steeds zuiver in het Zuiden, halverwegen het uur van opkomst en het middaguur vrij wel in het Zuid-Oosten, en evenzoo halverwegen twaalf uur 's mid dags en het uur van ondergang in het Zuid-Westen. De plaatsen tusschen de keerkringen echter hebben twee malen in een jaar 's middags om twaalf uur de zon in het toppunt, en wel dan wanneer de zonsdeclinatie gelijk is aan de geogr. breedte dier plaatsen. Zonsdeclinatie is de boogafstand va de zon tot het vlak van den evenaar.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1894 | | pagina 424