423
fieri samengesteld te zijn. Die voorstellen heb ik gewijzigd en bree
der uitgewerkt en wensch ze, aangezien zij, naar ik meen,
sluiten aan de door G. in grove trekken ontwikkelde denkbeelden,
aan het oordeel mijner Indische kameraden te onderwerpen. Aan
hen om na te gaan in hoeverre mijne beschouwingen voor de leger
toestanden in Indië waarde bezitten.
Uit het bovenstaande zou men echter volstrekt niet mogen afleiden,
dat ik behoor tot de tegenstanders van eeue partieele wijziging der
Wet op de Rechtspleging. Ik schaar mij zelfs geheel aan de zijde
van G., waar hij vergt dat zoo spoedig mogelijk de meest nood
zakelijke verbeteringen aangebracht worden. Onder het oude, bekende
motto: „eene partieele wijziging zal eene algeheele herziening van
„het formeele militaire strafrecht verschuiven", mag men den militair
niet langer eene betere rechtspraak onthouden te minder niet, omdat
in de eerste tijden nog geene sprake zal kunnen wezen van eene
afdoende revisie.
Dat dit laatste aan geen twijfel onderhevig is, acht ik niet over
bodig nader te betoogenbij dat betoog zal ik echter eenige oogen-
blikken stil moeten staan bij de herziening van het strafrecht in zijn
geheelen omvang in Nederland, om alzoo bij benadering te kunnen
aantoonen, dat eene vervanging der Wet op de Rechtspleging in
Indië nog zeer ver in het verschiet ligt.
In Nederland werd bij Koninklijk Besluit van 28 September 1870,
N°. 21, eene staatscommissie ingesteld voor de samenstelling van eert
wetboek van strafrecht; het door haar vervaardigde ontwerp werd
op 22 Februari 1879 aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal
ingezonden. Onder dagteekening van 16 Juli 1880 werd door den
Minister van Justitie Mr. A. E. J. Modderman een gewijzigd ontwerp
overgelegd, dat op 8 Maart 1881 tot wet verheven, op 1 September
1886 ingevoerd werd.
Aangezien nu tusschen het burgerlijke- en het militaire materi-
eele strafrecht eene nauwe aansluiting behoort te bestaan, kon men
eerst na 3 Maart 1881, tot eene ver strekkende revisie van het
militaire materieele strafrecht overgaan. Nadat de Minister vau
Justitie bij de behandeling der Invoeringswet in 1886 aan het lid