- 36
deerd werden, dat men zelfs tegen bovengenoemde moeielijkheden
niet opzag.
Over het algemeen heeft men de cavalerie bij dezen tocht te veel
aan een gedekt terrein gebonden.
Op blz. 388 vinden wij de orders, verstrekt aan de commandanten
der compagnieën en zelfstandige onderdeelenhierin vinden wij o. m.
„Voorhoede: 3° comp. 6e bat., de genietroepen, onmiddellijk gevolgd
„door de cavalerie, die eerst op naderen last ter verkenning vooruit
„zou rukken".
Waarom de cavalerie achteraan?
Neen, hare plaats was vooraan geweest en had hare verkenning
van dien aard moeten geweest zijn, dat toen (zie blz. 389) ten 5 u.
55 m. de geheele colonne was aangekomen op de vlakte ten Oosten van
Oleh Gadjah, deze vlakte geheel onderzocht en Paja Enjo reeds ver
laten bevonden had moeten zijn, waarop zij in Z. W. richting als
men dit eischte met verkennen had moeten doorgaan.
Eenmaal te laat gebruikt, was de verkenning van Paja Enjo goed,
minder goed het afwachten van orders achter het bamboehuisje,
terwijl de vijand geobserveerd bleef door eene patrouille. De cavalerie
had in last in Z. W. richting te verkennen. Kon zij hieraan, ten
gevolge van de dichte pepertuinen op de hellingen, niet voldoen, dan
had zij hiervan moeten berichten en teruggeroepen moeten worden om
te trachten van uit het N. en N. W. het huis van Toekoe IJoesoef
en Oleh Gadjahhet object te vinden.
Raadplegen wij de kaart, dan was hieraan wel te voldoen geweest,
immers ten 6 u. 20 m. had de cavalerie Paja Enjo verkend en eerst
om tien uur werd de Gedeh bereikt, zoodat nu de cavalerie een tijds
verloop van vier uren heeft doorgebracht in een terrein, dat geen uit
zicht opleverde.
Hiermede was de Edi-expeditie afgeloopen, die voor ons cavaleristen
van groot belang was, omdat wij wederom een half eskadron ruiterij
in het veld zagen gebruiken, iets wat gedurende den geheelen Atjeh-
oorlog tot het jaar 1887 niet gebeurd was.
Volledigheidshalve dient nog melding gemaakt te worden van het