447 2. Schrijvers, provoostgeweldigers, stokkenknechts, hospitaal- personeel en andere militairen, die niet tot een bepaald wapen of dienstvak behooren, dragen de uniform, voor het wapen der infanterie vastgesteld. 3. Voor de hierboven in 1 en 2 vermelde militairen is in groote tenue: a. de helmhoed, steeds voorzien van dekplaat met puntversiering, overigens altijd van dekplaat met sluitdop b. de atilla, steeds voorzien van de borsttressen en de schouder passanten. De schouderkwasten met snoeren zijn vervallen. 4. De Commandant van het leger en Chef Van het Departe ment van Oorlog in Nederlandsch-Indiëgeeft overigens de noodige voorschriften omtrent de kleeding in gewone of dagelijksche en marschtenue, alsook buiten dienst, zullende die voorschriften door den Minister van Koloniën voor zooveel noodig gewijzigd mede van kracht verklaard worden voor de militairen van het leger in Neder landsch-lndiëdie in Nederland verblijf houden. Artikel 4. 1. De blauwe atilla der officieren heeft drie rijen, elk van vijf knoopen, hoog gebombeerd, de middelste rij bolvormig, zie plaat 1, fig. 4 en 5, en voor de artillerie, de genie en den geneeskun digen dienst allen voorzien van emblemata, zooals tot dusver was voorgeschreven. 2. De in 1 genoemde atilla, met gulpsluiting, heeft in elk der achterpanden eene zak en op de borst twee zakken, de eene rechts, liggende de ingang in de lengte, langs de gulp, de andere links, ingaande boven langs de tweede tres van boven. Zij is versierd als volgt: a. op de borst vijf tressen van vierkauc zwart fijn kemelsharen koord, dik vier millimeter; b. op elk der mouwen een dubbele lis van zwart fijn kemelsharen tres, breed drie en een halve millimeter; c. op de kraag, die drie en een halve a vier centimeter hoog is, op de borst, den rug, de mouwen en ter weerszijden op de

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1894 | | pagina 462