470 Nu, van persoonlijke „aanvoering" mag m. i. voor een B. C. van het Indische leger geene sprake meer zijn; persoonlijke „leiding" behoort er stellig voor in de plaats gesteld te worden. Het persoonlijk aanvoeren van hun bataljon mogen de Indische B. O. gerust aan hunne Europeesche collega's overlatenzij kunnen zich op een hooger standpunt stellen en moeten dat standpunt kun nen verdedigen op grond van het gevechtsvoorschrift. Wat moet nu het Indische gevechtsvoorschrift met betrekking tot het zuivere infanteriegevecht geven? Allereerst wel eene omschrijving der omstandigheden, die op de wijze van vechten hun invloed uitoefenen. Deze zijn: a. de bekomen opdracht, b. de berichten aangaande den vijand, c. de gesteldheid van het terrein, d. de toestand van den eigen troep, e. het verband met de nevenstaande troepen, en f. de tegenhandelingen van den vijand. De bekomen opdracht geeft aan den commandant van eene in ge vecht gaande afdeeling wat van hem verlangd wordt; het overige stelt hem voor de vraag om te beslissen, hoe hij de opdracht ver vullen zal. Yoor een B. C. geeft een en ander aanleiding tot het formuleeren der opdrachten aan zijne C. Cnvoor een C. C. geven de onder b tot f genoemde punten aanleiding tot de beslissing, hoe hij met zijne compagnie vechten zal. Wat nu de opdrachten betreft, deze kunnen van een onderbevel hebber in het algemeen verlangen a. het aanvallen van den vijand in eene bepaalde stelling of deel daarvan, b. het vasthouden van den vijand over eene bepaalde strook, c. het ondersteunen uit eene bepaalde richting van een aanval door anderen ondernomen, d. het actief verdedigen van een stellinggedeelte, e. het passief f. het te keer gaan van een aanval des vijands, g. het overnemen van eene vervolging,

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1894 | | pagina 485