471
h. het dekken van een terugtocht, en
i. het helpen uitvoeren van eene verkenning.
Hoe verschillend deze opdrachten nu ook zijn mogen, zij geven
altijd aanleiding tot het voeren van een offensief of een defensief
gevecht.
De wijze waarop zulk een gevecht gevoerd moet worden, verschilt
natuurlijk naar gelang der omstandigheden waaronder het plaats
grijptbepaalde regels voor het voeren van een gevecht kunnen dan
ook niet gegeven worden, doch de beginselen, die men daarbij moet
in het oog houden, behooren wel degelijk te worden vermeld.
Yan den opdrachtgever eischt elk gevecht eene zoo goed mogelijke
opgave aan den onderbevelhebber van de verschillende zaken waarover
een gevechtsbevel kan loopen, voor zoover deze op de uitvoering
van de opdracht invloed kunnen uitoefenen en eene zoo juist moge
lijke omschrijving van hetgeen van den onderbevelhebber verlangd
wordt. Verder eischt het aanvallend gevecht nog bovendien:
a. opgave van de ruimte, waarbinnen gehandeld mag worden (het
gevechtsfrent),
b. opgave van de directie, waarin moet worden voortgerukt (het
marschrichtingspunt) en
c. opgave van het onderdeel, waarnaar het verband moet worden
onderhouden (de aansluitingstroep).
Van den onderbevelhebber eischt elk gevecht een voortdurend in
het oog houden van de ontvangen opdracht en eene oordeelkundige
toepassing van de beginselen, waarnaar het gevechtsvoorschrift wil
dat zal gehandeld worden, in verband met de omstandigheden waar
onder het gevecht gevoerd wordt.
De beginselen, die in het gevechtsvoorschrift gegeven moeten wor
den voor het gevecht der troepen van de gevechtslinie zullen in het
algemeen betrekking hebben op
a. de orde waarin zal gevochten worden,
b. de verdeeling van den vechtenden troep,
c. de afstanden tusschen de onderdeelen,
d. het verband met de nevenafdeelingen,
e. de beveiliging der flanken,
f. de wijze, waarop terrein zal worden gewonnen,