39 voldoende, als ik er in slaag, in het volgende mijn zienswijze duide lijker en vollediger weer te geven. Evenals mij, is het blijkbaar ook Fandio slechts om het belaDg der zaak te doen. Wat hebben wij noodig? Zietdaar de vraag, welker beantwoording de geheele quaestie behoort te beheerschen. Tegenover een buitenlandschen vijand zou het gewenscht zijn, als ons nieuw geweer in alle opzichten volkomen beantwoordde aan de eischen, voor een zoodanigen strijd aan het wapen te stellen. Moet dit motief echter van overwegenden invloed zijn bij het vast stellen der doelmatigste bewapening voor onze infanterie? Mag het dit zelfs zijn? Ik geloof van neen. Onze gewone vijand is de Inlandsche; met hem hebben wij dage lijks te rekenenonze bewapening behoort dus in ieder geval vol komen ingericht te zijn op den strijd, waarop het leger niet alleen ten allen tijde voorbereid moet zijn, maar dien het ook elk oogen- blik heeft te voeren. Zouden de eischen, hierdoor aan het nieuwe geweer te stellen, op eenig punt in strijd zijn met wenschen, die men mocht koesteren met het oog op de mogelijkheid, dat wij wellicht eenmaal tegenover een buitenlandschen vijand zouden moeten optreden, welnu, dan behooren m.i. de laatstbedoelde wenschen ter zijde gesteld te worden. Eerst: tegemoetkomen aau wat wij met volledige zekerheid en elk oogeublik behoeven! Maar dan ook als logische gevolgtrekking: geen bewapening is doelmatig te achten, als zij niet in alle opzichten past voor de taak, die onze infanterie op expeditie te vervullen heeft. Voor hen, die aan den buitenlandschen vijand een grooter aandeel zouden willen toekennen in de beslissingen omtrent de bewapening, zal het in allen gevalle een geruststelling zijn, dat wij óf in het geheel niet, óf althans niet ver bij hem zullen achterstaan, ook al wordt bij de keuze van een nieuw geweer alleen op den Inlandschen vijand gelet. Want in ieder geval is het noodig, dat onze infanterie zich de groote vorderingen der techniek ten nutte maakt, en ook loopen de eischen voor een nieuw vuurwapen niet belangrijk uiteen, welken vijand men zich ook voorstelt, te willen bestrijden,

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1894 | | pagina 48