536 beschuldigingen, dat mijn ré-assürantievoorstel halfslachtig, mijn stand punt niet onzijdig of rationeelmijne redeneering ongezond zelfs zieke lijk, mijn overleg slechts schijnbaar slim is. Bewijzen s. v. p. Wil helmus, uwe lezers zullen U anders niet gelooven; de tijd van het geloof op gezag is voorbij; ook de lezers, tot wie gij u hebt gewend, zijn te ontwikkeld daartoe. Uw aanval is bovendien weinig nederighet zijn nog slechts enkele algemeen bekende, uitstekende mannen, die zich het faveur mogen veroorlooven, stellingen te verkondigen, zonder die te bewijzen, en voor zoover mij bekend behoort Wilhelmus nog niet daartoe. En dan Wilhelmus, indien men in eene zóó belangrijke aange legenheid als de regeling onzer vereeniging, hetgeen bestaat, wil af breken en, wat men deugdelijk vindt, wil aanprijzen, dan moet men motiveeren, duidelijk, tot in de kleinste bijzonderheden. Daarom heb ik hierboven eerst gepoogd het verkeerde in de nieuw aange nomen regeling aan te toonen om daarna pas mijne voorstellen voor te dragen. Zoo te handelen, raad ik ook U aan. Wat cijfers dus, Wilhelmus, in plaats van woorden. En thans iets over datgene, waarover gij iets duidelijker zijt. Gij noemt mijn ré-assurantievoorstel onkameraadschappelijk tegen over hen, die reeds geruimen tijd lid zijn en, zooals gij zegt, nu weer van voren af aan moeten beginnen, (1) alsof ze nooit lid waren geweest; gij noemt het kameraadschappelijk daarentegen tegenover de onge zonden en de jonge luitenants. Wel Wilhelmus, ge begrijpt er niets vandit zal ik na al het voorgaande wel niet behoeven aan te toonen. (2) (1) Welk eene ongeremdheid: Immers hij, die tot onze Vereeniging bij hare op richting in 1886 is toegetreden, heeft van af dat oogenblik bij overlijden aanspraak gehad op eene uitkeering van 1000 aan zijne nalatenschap. Wordt thans mijn ré- assurantievoorstel aangenomen, dan blijft hij van zelf die aanspraak behoudende gronslagen van zijn recht worden zelfs hechter. In totaal was dus van af de oprichting onzer Vereeniging de uitkeering aan zijne betrekkingen verzekerd en daarvoor heeft hij tot op dit oogenblik minder gecontribueerd dan indien hij zich in 1886 al dadelijk bij eene particuliere maatschappij hadde verzekerd. Hoe kan Wilhelmus dus beweren, dat zoo iemand bij de aanneming van mijn ré-assurantievoorstel als het ware van voor af aan moet beginnen, alsof hij nooit lid ware geweest? (2) Dat Wilhelmus niets van de zaak begrijpt, bewijst hij zelf duidelijk in zijn artikel in het Bat- Nieuwsblad van 14 April j. 1., waarin hij bet aangenomen tweede voorstel aanprijst, van welk voorstel, naar ik vemeen, de onaannemelijkheid in de vorige bladzijden afdoende is aangetoond.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1894 | | pagina 553