538
bedanken voor de gunst of liever voor de aalmoes, die gij hun toe
den t. Och! wat al logica!
Ook uwe denkbeelden over kameraadschap, Wilhelmus, komen
mij zeer vreemd voor. Uw betoog geeft den schijn, alsof de kame
raadschap in ons korps een geldquaestie is. Juist mijn voorstel
„contributieregeiing naar vermogen", waarbij elk betrekkelijk evenveel
betaalt, sluit ieder denkbeeld aan kameraadschap van dat allooi uit.
Onze vereeniging moet slechts het kameraadschappelijke doel hebben,
om nagelaten betrekkingen van officieren te ondersteunen, maar voor
het overige mag in de regeling onzer vereeniging niets gehuldigd
worden, wat men ten rechte of onrechte met den naam van kameraadschap
zou kunnen bestempelen. Dat begiusel heb ik in mijne voorstellen
zooveel mogelijk trachten te verwezenlijken.
Wat nu meer in 't bijzonder uw denkbeeld tot samensmelting
onzer vereeniging met het weduwen-en weezenfonds aangaat, het is
ten eenenmale onuitvoerbaar.
Hoevele officieren zijn er niet, die de gedwongen korting voor het
weduwen- en weezenfonds uit den grond van hun hart verfoeien,
hoevelen die van het aangaan eener levensverzekering in het algemeen,
een onoverwinbaren afkeer hebben. Gij nu zoudt alle officieren,
ongevraagd, aan eene tweede gedwongen korting ten behoeve hunner
nalatenschap willen onderwerpen. Ziet ge ook niet in, dat het bestuur
onzer vereeniging, hetwelk niets anders is dan een kleine groep offi
cieren, volstrekt niet bevoegd is, om voor alle officieren (actieve en
gepensionneerde) een verzoekschrift in te dienen, zooals gij bedoelt?
Dat zou de willekeur (ten nadeele van onze beurs) wat ver zijn
gedreven. Beseft ge verder niet, dat het niet op den weg der Re
geering ligt, om zich nog verder in te laten met de zorg voor nage
laten betrekkingen, waar eene vereeniging, door het particulier initiatief
in het leven geroepen, het werk uitstekend verrichten kan?
Maar genoeg hierover. Uw denkbeeld'is een ideaal en een van zeer
twijfelachtig allooi.
F. C. Hering.
Soekahoemi, Mei 1894.
In de volgende aflevering zal over hetzelfde onderwerp een opstel
worden geplaatst van den len luitenant-adjudant H. Kotting.
Red.