547 worden beschouwd als deel uit te maken van de krijgsmacht; tus- schen haar en de krijgsmacht bestaat geen hiërarchie; de krijgswet ten in wederkeerige betrekking kunnen alzoo op geen van beide toe passelijk zijn. Daar het C. W. alleen spreekt van insubordinatie jegens een meerdere in rangkan evenmin, naar onze meening, het verzet tegen of beleedigen van de manschappen eener patrouille, die toch geen militairen rang bekleeden, doch slechts zijn uitvoerders of agenten der openbare macht, een misdrijf tegen de subordinatie daarstellen. Op dergelijke daden van verzet worden dan ook in Indië steeds toegepast de bepalingen van het gemeene recht omtrent wederspan- nigheid, ongehoorzaamheid en andere tekortkomingen tegen het open baar gezag. Hiermede meenen wij in groote trekken de voornaamste punten te hebben besproken, welke met de in hoofde dezes gestelde vraag in verband staan. Volledigheidshalve zoude hier nog aangegeven dienen te worden tot hoeverre de militaire subordinatie geacht moet worden zich uit te strekken en in beschouwing te worden genomen de gevallen van geoorloofde ongehoorzaamheid. De beperkte ruimte, welke het Ind. Mil. Tijdschrift voor besprekingen als de onderwerpelijke mag beschikbaar stellen laat dit echter voor het oogenblik niet toe. Wellicht doet zich spoedig de gelegenheid voor om daarop terug te komen. A. V. L. Barré.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1894 | | pagina 564