OVER GEVECHTSVOORSCHRIFTEN IN HET ALGEMEEN
EN VOOR HET NEDERLANDSCH INDISCHE
LEGER IN HET BIJZONDER.
Eene Koloniaal Militaire Studie.
Vervolg van blz. 465 van het 2e deel van
den jaargang 1893.)
Daarom dit eerste punt geschrapt, eveneens de bepaling dat de
brigade altijd in verspreide orde vecht, en nadruk gelegd op het
geven van bepaalde opdrachten.
De redenen, die voor het aannemen van den eenen of anderen ge-
vechtsvorm gelden, gaan voor de compagnie zoowel als voor de brigade op.
Niet strijden in verspreide orde omdat het eene brigade is, die
vecht, doch omdat de strijd tegen den Europeeschen vijand, die bij
de brigade op den voorgrond treedt, dit vereischt. Doch deze eischt
dit voor de compagnie even goed. Geef derhalve in de algemeene
bepalingen voor het gevecht aan, dat tegen den Europeeschen vijand
als regel in dezen, tegen den Inlandschen vijand als regel in dien
vorm zal gevochten worden en geef' de compagnie de geschiktheid
voor het gevecht in beide gevallen, maar laat een B. C. heden niet
aan zijn C. C". zeggen „thans zult ge verspreid," en morgen: „thans
zult ge gesloten vechten." Laat de C C'. mans genoeg zijn dit
zelf uit te maken
Laat dan het zwaartepunt van het geheel gelegen zijn in punt
2: de opdrachten aan de onderbevelhebbers, dus aan de comman
danten der troepen, die in de voorste linie en aan die welke in
reserve zullen komen, aan die welke detachementen van andere wapens
commandeeren, aan die van de treinafdeelingen en aan die der dek
kingstroepen. De zaken dus die onder 2e, 3e, 4e, 8e. en 9e. t. en m
12e opgenoemd werden.