369
hem passende omgeving kan be vegen. Ik vrees, dat de politie
niet in staat staat zal blijken om het verkoopen van drank buiten
de cautine tegen te gaan, maar ik geef toe, dat de practijk zulks
nog zal moeten uitwijzen.
Ten einde nu den soldaat van den drank af te houden en te belet
ten, dat hij, zich daaraan overgevende, van kwaad tot erger vervalt,
moet men hem in de gelegenheid stellen om zich op aangename wijze
te bewegen of bezig te houden op plaatsen, waar hij niet in die
verleiding komt.
Ik zou daarom in de eerste plaats wenschen, dat er geld beschik
baar werd gesteld om nog veel meer nut te trekken van de dagver
blijven (de belangrijkste verbetering van den lateren tijd) dan die
thans opleveren. Door het oprichten van vereenigiugen, het aanbren
gen van een eenvoudig tooneeltje, het houden van lezingen en voor
drachten, het opvoeren van eenvoudige tooneelstukjes, het houden
van gymnastiek-, scherm- en kaartconcoursen op kleine schaal en
meer dergelijke zaken, kan men de dagverblijven tot een veel hooger
peil opvoeren, terwijl dit aanmerkelijk zal bijdragen tot opwekking
van een goeden compagniesgeest. Tot dekking der kosten en tot
het uitloven van prijzen en premiën moet echter meer geld dan thans
beschikbaar worden gesteld. Het is duidelijk, dat de bezwaren, die
van Regeeringswege zouden kunnen worden geopperd tegen het toe
staan van dat geld, de verwezenlijking van dit denkbeeld onmogelijk
zouden kunnen maken. Daarom hoop ik in mijne volgende opstellen
op het toestaan van geld aan te dringen.
Behalve aan geld, ontbreekt het den officier aan de noodige vrijheid.
De troepenofficier heeft bij het tegenwoordige stelsel te veel te doen
en is niet vrij genoeg in zijne handelingen; dit geldt vooral voor
den compagniescommandant, die de hoofdpersoon is of behoort te
zijn in zake de karaktervorming en zich dus met dit alles moet kun
nen bemoeien.
W. J. C. Creutz Lechleitrer.
Magelang, Maart 1894.