OYEE GEYECHTSYOORSCHRIFTEN IN HET ALGEMEEN
EN YOOR HET NEDERLANDSCH-1NDISCH
LEGER IN HET BIJZONDER.
Eene Kolosiaal Militaire Studie.
(Vervolg van blz402).
(Slot).
Over het gevecht der infanterie van de gevechtslinie.
Bij de behandeling van dit onderwerp wordt er aan herinnerd dat
het gevechtsvoorschrift de vaststelling van alle elementair tactische
zaken behoort over te laten aan de compagniesinstructie en dat de
infanteriecompagnie volgens die instructie zoodanig geoefend moet zijn,
dat de C. C. alles met haar kan uitvoeren wat hij op een gegeven
oogenblik noodig acht.
Laat men al hetgeen hiertoe noodig is te bepalen uit het gevechts
voorschrift weg, dan blijft er niets anders meer te doen over dan de
beginselen aan te geven, volgens welke men bij het gebruik der
compagnie in het gevecht moet te werk gaan.
Men kan zich dan op het zuivere standpunt stellen om van de
C. Cn. alleen behartiging van de gegeven grondregels te eischen en de
keuze onder de middelen, die hun gegeven zijn om die grondregels
toe te passen, geheel en al aan hen overlaten, waardoor het den hoo-
geren aanvoerders gemakkelijk wordt om zich te onthouden van
bemoeienis met allerlei zaken van geheel ondergeschikt belang, die
zoo dikwijls aanleiding geven dat de grootere belangen van het geheel
uit het oog worden verloren.
Het in 1886 verschenen Indische voorschrift heeft het goede van
dit beginsel ingezien, doch heeft het toen nog niet onvoorwaardelijk
weten door te voeren, getuige de vele zaken die het, geheel onuoodig,
aan den B. C. ter bepaling opdroeg, en vooral de 52, waarin nog
gesproken wordt van persoonlijke aanvoering door den B. C. van het
gedeelte dat de belangrijkste opdracht kreeg.
Dl. I, 1894. 31