98 geheel onjuisten naam te bezigen, n.m. huidversterf, wat, gelijk ik zei, er maar enkele malen bij voorkomt. Ik heb zelfs wel gelezen van huidversterf der opperhuid, wat eenvoudig niet bestaan kan, want de opperhuid, geen levend orgaan zijnde, kan niet afsterven, slechts uitdrogen en afschilferen, maar dit werd waarlijk niet bedoeld. Wilde men een ander woord gebruiken dat niet op de oorzaak wees, dan kon men spreken van huidontsteking, nog nader gepreciseerd van ontsteking der lederhuid, of, maar dan al wat minder j'uist, van huiduitslag. Gelijk ik boven echter reeds heb ontwikkeld, acht ik het j'uist verkeerd de oorzaak te verbloemen, wijl men dan nooit tot verbetering kan komen. Daarom noeme men drukking wat drukking is, d. w. z. ieder lijden veroorzaakt door tuigdeelen. In koelere streken (Salatiga) zag ik meestal dat de woekeringen minder sterk op den voorgrond tradende roode plekken waren weinig of niet verheven boven het niveau der gezonde of slechts weinig zieke omgeving, men krijgt meer den indruk wonde plekken te zien. Het staat mij niet meer vóór of de genezing noemens waardig sneller volgde dan in de warmte; als zeker meen ik te mogen beweren dat in de warmte de ziekte der huid spoediger ontstaat, daar ongetwijfeld de temperatuur van de atmosfeer een belangrijk oorzakelijk moment vormt. Het is gewaagd, wanneer men niet over officieele cijfers en, wel in grooten getale, beschikt, ten deze gissingen te maken. Sinds mijn verblijf te Salatiga heb ik al weêr zooveel andere zieke dieren gezien en behandeld, die allen mijn oogenblikkelijke aandacht ten volle in beslag namen, dat ik niet meer zou durven zeggen of de genezing te Salatiga bij ongeveer gelijke hevigheid van het proces korter tijd vorderde dan te Kota-Radja. Overigens is hierop, uit den aard der zaak, de behandelingswijze niet onbelangrijk van invloed en deze heb ik geleidelijk gewijzigd. (1) Indicatie tot die wijziging nu vormde hoofdzakelijk het feit, dat de drukkingen hier in de warmte die neiging tot woekering der huid papillen vertoonen. (1) Het Kon. Besluit van 13 Jan. '54 No. 64, vermeld in de Alg. Order No. 14 van '79 stelt in Artikel 1 een beletsel om hier interessante cijfers te noemen welke, voor wat betreft Kota-Radja, onder mijn berusting zijn en door zulke van elders konden gecompleteerd worden.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1894 | | pagina 111