114
Zij was voorzichtig; de andere autoriteiten, die omtrent 's Ministers'
voorstel adviseerden niet. En nu wil de Heer Dr. de Roo de directie
niet minder verantwoordelijk stellen voor het genomen besluit, dan de
Regeering en nog wel zonder met een enkel woord melding te maken
van al de overige autoriteiten, waaronder zonder twijfel Rekenkamer
en Financiën, die in deze geadviseerd hebben. Is dat billijk? Maar
al was de directie de schuldige, hetgeen zij gelukkig niet is, wat dan
nog? Zou het officierskorps dan moeten lijden, omdat de directie in
1860 evenzeer dwaalde als de machthebbenden, die in deze beslisten
De Heer Dr. de Roo schijnt dit te onderstellen, maar met grond
durf ik het tegendeel beweren. En ik doe dit niet eerst nu, na het
verschijnen van het opstel van dien heer, maar ik deed zulks reeds-
in 1880 in mijn opstel tot wederlegging van het stuk van David,,
waarop de Heer Dr. de Roo zich een paar malen beroept, welk opstel
verscheen in het Indisch Militair Tijdschrift van 1880, aflevering.
No. 6 en 7, en later in eene nota van 1888, die ter kennisse van
de Indische Regeering en het Opperbestuur is gebracht. Den inhoud
van deze nota herinner ik mij niet volkomen goed meer, maar wel
weet ik, dat de redeneering in hoofdzaak daarop neerkwam, dat de
machten, die door hare maatregelen het evenwicht in het fonds hebben
verbroken, de lasthebbers van het Nederlandsche volk waren en dat
dus de Staat der Nederlanden de schade moet dragen. De officieren-
zelf hebben in de geheele quaestie, die toch zoo nauw hunne belangen
raakt, niets te zeggen gehadze mochten of liever gezegd ze
moesten betalen en daarmede uit. Zelfs wanneer het juist was, dat dn
achteruitgang van het fonds uitsluitend aan slecht beheer moest
worden geweten, dan nog moest het Rijk uitsluitend den last dragen.
Hoeveel te eerder nu het bestuur van schuld is vrij te pleiten en zijne
adviezen werden in den wind geslagen.
In mijn opstel in het Indisch Militair Tijdschrift van 1880, le deel,
zeide ik: „Niet zonder doordenken handelde daarom de Indische
„Regeering, toen zij in 1860 in overweging gaf, om, mocht blijken,
„dat eene vermindering van contributie de jaarlijksche overwinsten
„(het jaarlijksch saldo in kas) beneden de f 100.000 deed dalen,
„weder eene verhooging van bijdragen zou worden in overweging
„genomen, en evenmin verzaakten de opvolgende directiën van het